Startpagina Groenten

Uientelers staan voor nieuwe uitdagingen

De uienteelt blijft groeien in Vlaanderen. Met het veranderende klimaat en de continu evoluerende wetgeving staan telers voor veel nieuwe uitdagingen. Een efficiënte, gezamenlijke aanpak van knolcyperus, de uien- en bonenvlieg en streven naar een goede bodemkwaliteit zijn enkele van die uitdagingen, die aan bod kwamen tijdens een uienstudienamiddag in Kruisem.

Leestijd : 7 min

In bijna 20 jaar groeide het uienareaal in België fors, van zo’n 1000 ha in 2007 tot 6500 ha in 2024. Van die 6500 ha bevindt circa 4500 ha (of 70%) zich in Vlaanderen en 2000 ha in Wallonië. Opvallend was de zeer sterke stijging van het areaal – met maar liefst 1500 ha – in 2024, ondanks het zeer moeilijke voorjaar. Vorig jaar verbouwden 545 Vlaamse telers uien. Meer interessante cijfers over de Vlaamse landbouw vind je hier.

Aanpak knolcyperus

Bart Debussche, sectoradviseur openluchtgroenten bij het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, benadrukte de gezamenlijke aanpak van het hardnekkige onkruid knolcyperus, dat een toenemend probleem vormt. Je kan het vrij makkelijk herkennen: het heeft een driekantige (geen ronde) stengel en roze voetje, de bladeren groeien vanuit eenzelfde punt en hebben geen vertakkingen. Vooral de ondergrondse zijdelingse wortelstokken zijn heel typisch. Dit cypergras bloeit van eind juli tot september. Als het na de onkruidbestrijding aanwezig blijft op je perceel, kan het tot overwoekering leiden.

“Ruw geschat zijn al minstens 25.000 ha in quasi heel Vlaanderen besmet met knolcyperus”, zei Debussche. “Verspreiding gebeurt via aanhangende grond op machines en werktuigen (op je eigen bedrijf of via loonwerk), via aanvoer van besmette grond van andere percelen, via besmette partijen van plant- en pootgoed, via compost en afval, ver-sleping en uitbreiding binnen een besmet perceel, via het zaad van knolcyperus…”

Preventie is de boodschap. “Vermijd dus de aanvoer van besmette grond (sorteer- en zeefaarde), grondresten aan (oogst)machines, uitlopers van besmette buurpercelen en verdere verspreiding in je perceel door grondbewerkingen. Inspecteer ook meermaals grondig je percelen. De periode van mei tot oktober is cruciaal. Zie je dan kiemende of uitgroeiende knolcyperus, handel dan meteen: markeer besmette plekken, graaf planten direct uit en voer ze af. Zodra je knolcyperus in je percelen hebt, geraak je er nog maar moeilijk vanaf.”

Sinds 2023 is de aanpak van knolcyperus opgenomen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Zo geldt er onder meer een teeltverbod voor wortel-, bol- en knolgewassen (aardappelen, bieten, wortelen, uien…) als dit onkruid op je veld aanwezig is. Je riskeert dan een sanctie als het wordt vastgesteld. Een besmet perceel telt meer dan 10 m2 waarop 10 planten/m2 of meer dan 50% bedekt is door knolcyperus. Duikt het op je percelen op, dan is een jarenlange en volgehouden bestrijding aangewezen. Besmette percelen kan je (eventueel anoniem) melden via de LV-AgriLens-app.

De luie uienvlieg

Anne Kippers is teeltadviseur bij het Nederlandse bedrijf De Groene Vlieg. Dat is actief in de biologische plaagbeheersing van (steriele) insecten. Kippers ging in op de aanpak van de uien- en bonenvlieg, een steeds grotere uitdaging in de uienteelt. Beide vliegen zijn banaanvormig. Ze lijken sterk op elkaar, maar de bonenvlieg is iets kleiner dan de uienvlieg.

Uienvliegen kunnen bij een grote populatie een perceel volledig verwoesten. De plaagdruk nam de voorbije jaren sterk toe omwille van 3 redenen. Vooreerst nam het uienareaal fors toe, waardoor ook de populatie van uienvliegen sterk is toegenomen. Verder bestaat er geen insecticidecoating meer die bescherming bood tegen de eerste vlucht van de uienvlieg. Tot slot daalt het aantal toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, waardoor de be-strijding van de uienvlieg steeds lastiger wordt.

De uienvlieg komt van nature overal voor in Noord-Europa. Alliumsoorten (ui, prei, bies- en knoflook) zijn de enige planten waar ze van kan leven. Als in het voorjaar de temperatuursom (optelsom van de gemiddelde dagtemperatuur boven 0 ˚C vanaf 1 januari) bereikt is, ontwaken de poppen. Daar komen vliegen uit, die op basis van de uiengeur op zoek gaan naar nieuwe percelen. “De uienvlieg is best wel een luie vlieg. Heeft ze eenmaal een mooi uienperceel gevonden, dan blijft ze het hele seizoen in die buurt”, vertelde Kippers. “Ze houdt van lichte gronden en luwteplekken. Vaak zien we een extreem hoge druk in de intensieve uienteelt. Ze legt 150 tot 500 eitjes per keer af bij de uienplantjes, waarna ze naar de perceelsranden vliegt, wat een chemische bestrijding bemoeilijkt. De larven vreten zo’n 3 weken aan de uienplantjes. Daarna keren ze terug naar de pop- of rustfase, waarna ze na 2 à 3 weken weer uitgroeien tot nieuwe vliegen. Dit her-halen ze 2 tot 3 keer per jaar. De poppen zijn niet gevoelig voor vorst en overvloedige regen. De eerste vlucht begint tussen week 20 en 22. Die ver-oorzaakt meteen de meeste schade, mede doordat de plantjes nog heel klein en gevoelig zijn. Rond week 26-28 volgt de tweede piek, met een exponentiële groei. Weer 7 weken later (rond week 34) is er dan de derde vlucht, die ook de beginpopulatie voor het volgende jaar vormt.” Aangetaste plantjes vallen om. Snij je een ui open, dan vind je meestal larven. Erge aantastingen kunnen leiden tot 60% schade in het perceel.

Omgevallen uienplantjes wijzen op een aantasting door de uienvlieg.
Omgevallen uienplantjes wijzen op een aantasting door de uienvlieg. - Foto: De Groene Vlieg

Steriele insectentechniek

Om de uienvliegplaag te beheersen past De Groene Vlieg de steriele insectentechniek toe. “Deze aanpak is de enige methode die de uienvlieg op grootschalige, biologische wijze beheerst. We kweken zelf uienvliegen op, steriliseren die en zetten ze in het voorjaar in valgroepen in overmaat uit op uienpercelen”, legde Kippers uit. “Daar paren de steriele uienvliegen met wilde vliegen. Het resultaat van een paring is dat er geen nageslacht ontstaat. Door voldoende steriele vliegen los te laten, kunnen we zo de populatie uienvliegen uitstekend beheersen. Hoe meer telers in een bepaalde regio deze techniek toepassen, hoe beter, want een uienvlieg stopt niet bij een perceelsgrens. We streven naar een dekkingsgraad van 80 à 90% in een gebied.

Momenteel passen we deze techniek met succes toe op 16.500 ha in Nederland en Duitsland. Vroegtijdig beginnen is een must om de druk acceptabel te houden. Door wekelijkse controles van de valgroepen bepalen we hoeveel steriele uienvliegen we moeten uitzetten op een perceel. Telers krijgen wekelijks een bericht over de situatie op hun percelen. Is de druk toch te hoog, dan kunnen ze nog ingrijpen met een ander middel.” Meer info over deze techniek vind je hier.

Een steriele uienvlieg met een wat roze kleur, zodat ze herkenbaar is.
Een steriele uienvlieg met een wat roze kleur, zodat ze herkenbaar is. - Foto: De Groene Vlieg

Aanpak bonenvlieg

Ook de bonenvlieg komt van nature overal voor, maar ze kent meer dan 40 waardplanten (boon, erwt, ui, aardappel, kolen…) waar ze van kan leven. In vergelijking met de uienvlieg is ze wat vroeger actief (vanaf april tot en met september), ontwikkelt ze zich sneller en is ze veel actiever in een regio. De vrijkomende geur van ontkiemend zaad stimuleert de ei-afzetting. Hoe warmer het wordt, hoe korter de levenscyclus van de bonenvlieg. Ze voedt zich met nectar, honingdauw en vers organisch materiaal en legt zo’n 270 eitjes per keer. Ook hier richten de larven en niet de volwassen vliegen schade aan. Afhankelijk van het seizoen kent de bonenvlieg 6 vluchten. “Weet dat ze al vroeg in het seizoen massaal aanwezig is. Voor of na een piek zaaien door middel van monitoring is een optie”, aldus Kippers. “Ze veroorzaakt tot en met 50% wegval, tot circa het eerste tot tweede pijpje van de uienplant. Omdat ze wat actiever is dan de uienvlieg, kan uitval ook in het midden van het perceel voorkomen.”

Maatregelen en tips

Kippers gaf tips om schade door de bonenvlieg te voorkomen. “Vermijd een bemesting met organische meststoffen vlak voor het zaaien, want daar komt ze op af. Het vroegtijdig inwerken van een groenbemester – minimum 4 weken voor je gaat zaaien – is nodig, want dit is ook organisch materiaal. Zorg verder altijd voor gunstige kiem- en groeiomstandigheden en gebruik eventueel geprimed zaad. Voorkom verstoring van de grond door ruim van te voren een vals zaaibed klaar te leggen.”

Managen van insectendruk

Kippers pleitte voor meer onderzoek naar en samenwerking rond een goede beheersingsstrategie van de bonenvlieg, want de toekomst wordt steeds uitdagender. “Akkerranden bieden extra overwinteringsmogelijkheden voor insecten. Bufferstroken vergroten de afstand tot de perceelsrand, wat chemisch bestrijden nog moeilijker maakt. Ook groenbemesters helpen insecten wat makkelijker de winter door te komen. Zachte winters leiden tot een langer insectenseizoen en warme zomers tot een snellere populatieopbouw tijdens het teeltseizoen. Het beschikbare pakket chemische middelen ver-kleint ook constant, waardoor andere beheersings-mogelijkheden een must worden.”

Tot slot gaf Kippers nog enkele tips voor een gezonde en toekomstgerichte insectenbeheersing. “Preventief moet je drukopbouw en schade voorkomen. Heb je geen schade, dan betekent dat nog niet dat er geen insecten in je gewas aanwezig zijn. Monitor dus goed op alle insecten en kies voor de juiste maatregel op het juiste moment. Een goede beheersing van de insectendruk is in het belang van alle uientelers.”

Goede bodemkwaliteit

Akkerbouwers Philippe Avermaete (Beenshoeve uit Linter) en Hans Roskams (Everberg) getuigden in een filmpje over het belang van een goede bodemkwaliteit als uitgangsbasis voor een geslaagde uienteelt. Ze ploegen allebei niet meer. “Wij doen dat al zo’n 10 jaar niet meer en de bodemkwaliteit en bewerkbaarheid worden steeds beter”, vertelt Avermaete. “Bodemleven is heel belangrijk. Dankzij interacties tussen plantenwortels en de bodem worden je gewassen veel gezonder. In de uienteelt maken we de bodem in het najaar klaar voor het voorjaar. In het najaar – als we een niet-doorlevende groenbemester zaaien – voeren we een diepe grondbewerking uit. In het voorjaar voeren we stalmest in de dode groenbemester en doen we 1 à 2 keer een heel ondiepe grondbewerking met een schijveneg, naargelang de grootte van de teelt-resten. Daarna zetten we een snijcultivator in om alles perfect bewerkt te hebben. Vorig jaar voerden we 1 keer met de rotorkopeg een heel ondiepe bewerking uit en zaaiden we daar de uien in. We hebben toen ook alle grondbewerkingen op rijpaden van 2,25 m breedte uitgevoerd. Zo konden onze uien egaal groeien. Het rijke bodemleven trok ook veel nuttige insecten aan, die de plaagdruk door de uien- en bonenvlieg in de hand konden houden.”

Het bedrijf van Hans Roskams ligt in een vrij heuvelachtige streek. “Door niet te ploegen hebben we minder erosie”, zegt Hans. “Uien telen we meestal na tarwe of gerst. We voeren dan eerst een diepe grondbewerking (tot 30 cm) uit, waarna we een groenbemester inzaaien. Na de winter wordt de groenbemester geklepeld, en werken we stalmest zo’n 15 cm diep in. Daarna leggen we de grond klaar met een rotoreg. Zo blijven de teeltresten bovenaan en blijft de grond goed vochtig als je gezaaid hebt, waardoor hij niet zo snel uitdroogt. Na een bui of onweer krijg je ook veel minder verslemping en korstvorming dan bij het ploegen. Daardoor blijft de structuur van de grond beter.” Met bovenstaande maatregelen leggen beide akkerbouwers de basis voor een geslaagde uienteelt.

Jan Van Bavel

Lees ook in Groenten

Meer artikelen bekijken