Bacteriologisch onderzoek: onmisbaar om mastitis aan te pakken!
Hoewel het nemen van stalen voor bacteriologisch onderzoek enige inspanning vergt en het resultaat enkele dagen op zich laat wachten, is het regelmatig uitvoeren van dit onderzoek een meerwaarde voor zowel het individuele dier als het volledige melkveebedrijf. Het correct selecteren van koeien is een eerste cruciale stap.





Uierontsteking of mastitis kan worden ingedeeld in twee vormen. Bij een klinische mastitis zijn zichtbare symptomen aanwezig zoals afwijkende melk (bijvoorbeeld waterig aspect, bloed of vlokken) en een warm, pijnlijk of gezwollen kwartier tot zelfs algemene ziektesymptomen. Bij een subklinische mastitis is er enkel een verhoging van het somatisch celgetal. Meestal is mastitis te wijten aan bacteriën die via het slotgat de uier binnendringen, maar ook andere pathogenen zoals schimmels, algen en gisten kunnen mastitis veroorzaken. Aangezien voor elk van deze mastitisverwekkers een andere aanpak nodig is om ze te behandelen en te voorkomen, is het uitvoeren van bacteriologisch onderzoek, cultuur of PCR-analyse, noodzakelijk.
Bacteriologisch onderzoek is in de eerste plaats een methode om de mastitisverwekker bij een individuele koe te identificeren. In geval van een klinische mastitis moeten steeds vóór de opstart van de behandeling melkstalen genomen worden voor bacteriologisch onderzoek. De resultaten hiervan en van een gevoeligheidsbepaling zijn enkele dagen later bekend. Eventueel kan de behandeling aangepast worden (bv. in geval van resistentie). Indien dit dier hervalt, kan ook direct de juiste behandeling ingesteld worden. Er moet onmiddellijk gestopt worden met behandelen indien schimmels, algen of gisten gediagnosticeerd werden. Bij een dier met een subklinische uierontsteking zal de uitslag van het bacteriologisch onderzoek en antibiogram aanwijzen in welk kwartier het dier behandeld moet worden en welke producten best gebruikt worden.
Door op regelmatige basis bacteriologisch onderzoek uit te voeren, zal ook geweten zijn welke mastitisverwekkers voornamelijk aanwezig zijn op het bedrijf en of deze resistent zijn tegen bepaalde antibiotica. Aan de hand van deze gegevens kunnen bedrijfsspecifieke preventie- en controlemaatregelen (bijvoorbeeld in verband met het droogzetmanagement) opgesteld worden in samenspraak met de (bedrijfs-)dierenarts. Desalniettemin is het aan te raden om nu en dan opnieuw bacteriologisch onderzoek te laten uitvoeren om deze maatregelen te evalueren alsook de steeds veranderende bedrijfsflora op de voet te volgen.
Er worden best stalen genomen van alle dieren met een klinische mastitis. Enkel indien de stalen binnen 24u aankomen in het labo, mogen ze in de frigo (4 °C) bewaard worden. Zo niet, kunnen de stalen bewaard worden in de diepvries (-20 °C). Melkstalen van klinische mastitisgevallen kunnen na enige tijd gezamenlijk verstuurd worden om een algemeen beeld van de aanwezige mastitisverwerkers op bedrijfsniveau te verkrijgen.
Een selectie maken voor bacteriologisch onderzoek van de koeien met een subklinische mastitis gebeurt best in samenspraak met de (bedrijfs-)dierenarts aangezien vele factoren een rol spelen. De kans om een mastitisverwekker terug te vinden en de genezingskans van het dier moeten namelijk beiden hoog genoeg zijn. Er wordt van een verhoogd celgetal gesproken indien een koe meer dan 250.000 cellen per ml melk heeft. Voor vaarzen ligt deze grens op 150.000 cellen per ml. Vooral dieren die een drietal keer een verhoogd celgetal hadden, komen in aanmerking. Dieren die nog maar één keer een verhoogd celgetal hadden, hebben namelijk nog een hoge kans op spontane genezing. Niet alleen het celgetal speelt een rol, maar ook de leeftijd van het dier. Jonge dieren genezen namelijk makkelijker dan oudere koeien. Bij een chronisch verhoogd celgetal verkleint de kans op het terugvinden van de oorzakelijke kiem drastisch.
Hoe stalen nemen?
Om een betrouwbaar resultaat te bekomen, is het uiterst belangrijk dat de staalname zo steriel mogelijk verloopt. De stalen moeten genomen worden voordat het dier gemolken wordt. Op een robotbedrijf wordt best gewacht tot minimum zes uur na de laatste melkbeurt.
Het dragen van handschoenen tijdens het nemen van de melkstalen is aan te raden. De handen worden ook best zeer grondig gewassen. De staalname begint met het reinigen van de spenen met een individuele, droge, papieren doek per koe. Straal vervolgens de koe voor door drie stralen per kwartier uit te melken en bij voorkeur op te vangen in een voorstraalbeker. Ontsmet de speentop, en in het bijzonder het slotgat, zorgvuldig met een alcoholhoudend ontsmettingsdoekje of niet-pluizende watte gedrenkt in 70% alcohol. Begin bij de verste spenen en eindig bij de dichtste spenen, zodat je de reeds ontsmette spenen niet meer aanraakt. Om de kans op een niet-gecontamineerd staal te verhogen, kan elke speentop nog eens apart ontsmet worden vlak voor het nemen van het staal. Hou het buisje omgekeerd na openen tot vlak voor het uitmelken van het staal. Begin bij de dichtste spenen en vervolgens de verste, zodat ontsmette spenen niet aangeraakt worden. Houd het buisje steeds schuin om ook nu eventuele contaminatie van het staal te voorkomen. Sluit het buisje zo snel mogelijk na de staalname en noteer op elk buisje duidelijk het koenummer, het kwartier en de datum van de staalname.
Wat bij een negatief resultaat?