75ste jaargang Landbouwleven: ‘De geboorte van het Europees landbouwbeleid (1962)’
Dit jaar dook Landbouwleven haar 75ste jaargang in. Het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) haalt daarom enkele markante feiten uit die periode van onder het stof. We blikken deze keer terug naar de totstandkoming van het Europees landbouwbeleid begin jaren 60.

Net zoals vandaag de dag naar nauwere Europese samenwerking wordt gezocht op het vlak van defensie, groeide in de beginjaren van de Europese integratie samenwerking rond strategische domeinen: eerst kolen en staal, vervolgens landbouw en voedsel. Een gemeenschappelijk landbouwbeleid bleek echter geen evidente opdracht.
De conferentie van Stresa
In het Verdrag van Rome (1958) werd voorgenomen om een gemeenschappelijke markt voor landbouwproducten te realiseren tussen België, Nederland, Luxemburg, West-Duitsland, Frankrijk en Italië. De conferentie van Stresa in juli 1958 markeerde de start van de voorbereidingen en uitwerking. De doelstellingen waren ambitieus: hogere productiviteit, een beter inkomen voor boeren, stabiele markten, voedselzekerheid en redelijke prijzen voor consumenten.
Eén markt, vele belangen
De Europese landbouw was in de jaren 50 een kluwen van nationale prijsafspraken, invoertarieven en protectionisme. Elk land schermde zijn landbouw af tegen buitenlandse concurrentie. De onderhandelingen over harmonisering sleepten 4 jaar aan. Nationale belangen botsten voortdurend. Men vreesde bijvoorbeeld dat de Belgische zuivelsector het moeilijk zou krijgen in binnen- en buitenland, onder meer door de lage melkprijs in Nederland.
Schaalvergroting en productiegroei
Toch bood de gemeenschappelijke markt ook kansen voor de afzet. Ze viel samen met ingrijpende veranderingen in de landbouw. Tussen 1950 en 1959 nam de productiviteit sterk toe, terwijl meer dan 50.000 landbouwbedrijven stopten met hun activiteiten. Daardoor groeide de gemiddelde bedrijfsoppervlakte van 6,83 naar 8,23 ha. Dat leidde tot efficiëntiewinsten en een hogere productie, ondanks het dalende aantal bedrijven.
Landbouwleven luidt de alarmbel
In die context vroeg Landbouwleven zich af of de Belgische landbouw klaar was voor de Europese markt. In het najaar van 1962 publiceerde het een driedelige reeks over de structuurproblemen van de sector. De conclusie was scherp: België dreigde achterop te hinken.
De grondpolitiek bleek – toen al – een belangrijk knelpunt. Jaarlijks verdween netto 11.000 ha landbouwgrond, ondanks inspanningen voor ontginning en verbetering. De versnippering van landbouwpercelen bleef bovendien een hardnekkig probleem. In tegenstelling tot andere landen kwam ruilverkaveling in België nauwelijks van de grond. Zoals Landbouwleven het verwoordde: “Op gebied van ruilverkaveling staan we ver ten achter, en niets laat verhopen dat die achterstand voor het verloop van vele jaren zal ingelopen zijn!” Daar kwam bij dat Belgische landbouwgrond de duurste was van de EEG.
Structureel nadeel
Bij gelijke productprijzen voor de gehele markt begon de Belgische boer dus met een achterstand. Landbouwleven hekelde ook het gebrek aan voorbereiding vanuit het beleid. Terwijl andere landen werkten met marktorganisaties om hun landbouw te begeleiden in deze transitie, bleef het in België stil.
Landbouwleven besloot met een scherpe vergelijking: “Deze vluchtige blik over de grenzen toont aan dat onze partnerlanden iets doen om zich klaar te maken, indien ze nog niet helemaal klaar zijn, teneinde al het mogelijke voordeel te halen uit het toepassen van de marktreglementen die heel snel de werkingsvoorwaarden zullen scheppen voor een werkelijke Europese landbouwmarkt.”
Die buitenlandse inspanningen stonden in schril contrast met de Belgische situatie. Het blad stelde zich dan ook een prangende vraag: “Wat wordt er bij ons gedaan [...] om de Belgische landbouw en meer speciaal de verwerkings- en verdelingssector van landbouwproducten [...] voor te bereiden op de nieuwe economie die door het in werking treden van de gemeenschappelijke markt geschapen wordt?”
De conclusie was ontnuchterend. Of zoals Landbouwleven het samenvatte: “Deze studie [...] toont aan dat de Belgische landbouw niet voorbereid werd op de gemeenschappelijke markt, en dat ze zich in een minderwaardige toestand zal bevinden tegenover de landbouw van zijn partnerlanden, die door de regeringen beter beschermd wordt. De Belgische landbouwers zijn zich hiervan bewust, daarom zeggen zovelen onder hen het beroep vaarwel.”