Hoe presteerden de suikerbietrassen in 2024?
Het voorbije jaar voerde het Bieteninstituut (KBIVB) rassenproeven uit met suikerbieten om het opbrengstpotentieel hiervan na te gaan, maar ook om gedragingen en andere eigenschappen te beproeven. Op basis van dit onderzoekswerk kan de suikerbietenteler een rassenkeuze maken voor de uitzaai in 2025.

Het maken van een goede rassenkeuze is belangrijk om te beantwoorden aan bijzondere bodemsituaties en aan biotische of abiotische stresstoestanden. Het kan een grote invloed hebben op de teeltpraktijken die je later in het seizoen het best uitvoert.
De keuze voor rassentoleranties past vandaag de dag meer en meer in de IPM-strategie, maar is ook een sleutel voor het verzekeren van de opbrengst en het inkomen in de toekomst. Daarom is het bij het maken van een goede rassenkeuze belangrijk om niet al na één jaar ervaring met een bepaald ras – of dit nu een goede ervaring was of een minder goede – conclusies te trekken.
De gepubliceerde resultaten bij dit artikel zijn het gemiddelde van meerdere proeven in verschillende jaren, voor de opbrengst, maar ook voor het gedrag van rassen in veldopkomst, schietersgevoeligheid en bladgezondheid.
Dit artikel omvat alle waarnemingen en metingen van de rassen die de afgelopen jaren erkend en in de markt waren. De bevestigde rassen werden 3 jaren beproefd, 2 jaar voor nieuw erkende rassen en 1 jaar voor rassen die zonder voorafgaand onderzoek in België op de markt zijn gebracht.
Omstandigheden van 2024
Niemand hoeft eraan herinnerd te worden dat 2023 en 2024 moeilijke jaren waren. We weten allemaal nog dat de weersomstandigheden vanaf half oktober 2023 omsloegen en pas een jaar later verbeterden!
De winter van 2023-2024 was bijzonder nat en, afgezien van wat intense vorst midden januari, waren de wintertemperaturen bijzonder hoog. In de lente was het grootste deel van de percelen ontoegankelijk tot midden april. Toen pas begon het zaaien en dit ging door tot half juni.
Reeds in het voorjaar vertraagde de vrijwel onophoudelijke regen de start van de uitzaai. Op enkele uitzonderingen na startte de uitzaai rond 10 april. De rassenproeven in 2024 werden gezaaid in 3 perioden: tussen 10 en 14 april, rond 1 mei en de laatste opbrengstproeven rond 10 mei. Op dat moment was in de praktijk bij landbouwers amper twee derde van de uitzaai voltooid.
Om de rassenproeven zo goed mogelijk te beschermen, wordt er een wekelijkse monitoring uitgevoerd en worden er, indien nodig, behandelingen tegen bladluizen en bladziekten uitgevoerd door de landbouwer op advies van het KBIVB. De stikstofbemesting wordt aangepast aan de perceelsgegevens en aan de behoeften van de teelt.
De veldopkomst was overwegend goed. Alleen de zaai op 14 april, aan de vooravond van de terugkeer van regen en koud weer, had te lijden onder een heterogene opkomst, die mogelijk werd beïnvloed door de nachtvorst op 23 april.
De bieten groeiden traag in de lente en bereikten het 6 bladstadium vaak pas begin juni of zelfs later bij de late uitzaai. Voortdurende en regelmatige regenval verstoorde zowel het zaaien als alle teeltinterventies, maar verstoorde gelukkig ook de bladluisvluchten die de vergelingsziekte overdragen.
Ziekteaantastingen in 2024
De relatief warme en natte winter, gevolgd door een natte lente, leidde tot de heropkomst van een ziekte die sinds 2015 niet meer voorkwam, namelijk valse meeldauw (Peronospora farinosa f.sp. betae). Deze bodemgebonden (pseudo)schimmel kan bieten aantasten. Rassenverschillen waren significant op 1 proeflocatie.
Hoewel we hopen dat cercospora-aantastingen niet elk jaar met dezelfde intensiteit zullen terugkeren, werkt het Bieteninstituut eraan om alle aanbevolen rassen in geïnoculeerde proeven te testen. Dit zorgt ervoor dat de aantasting voldoende ernstig is, maar bovenal uniform over alle rassen. Deze proeven zijn momenteel in de testfase en de resultaten moeten eerst een goede correlatie aantonen met natuurlijke besmettingen. Het onderzoekscentrum hoopt dat ze met deze proeven beter de snelheid kunnen meten waarmee cercospora zich verspreidt in het ras vanuit een geïnoculeerde haard.
In tegenstelling tot voorgaande jaren kwam roest vrijwel niet voor in de suikerbietvelden. Witziekte brak uit in een paar percelen en tastte de meest gevoelige variëteiten aan, maar werd vaak goed bestreden met een fungicidebehandeling.
Afhankelijk van de geplande oogstdata werden er in 2024 zo’n 2 of 3 fungicidebehandelingen toegepast op de proeven. Desondanks is 2024 zeer gunstig voor rassen met een hoge tolerantie voor cercospora. Aangezien de meeste proeven tussen half oktober en half november gerooid werden, had de ontwikkeling van cercospora een impact op de opbrengst en de suikerrijkheid van de meest vatbare rassen.
Droogwortelrot dook opnieuw op
Het andere fenomeen van het jaar 2024 is de ontwikkeling van het droogwortelrot veroorzaakt door de Aphanomyces cochlioides.
Aantasting door deze bodemschimmel kan in 2 stadia voorkomen. In het zaailingstadium veroorzaakt het 'wortelbrand', waarbij jonge bietjes op grondhoogte ingesnoerd zijn (2-6 bladstadium). Later in het seizoen veroorzaakt het droogrot, dat zich ontwikkelt op de wortel bij een zeer hoog bodemvocht en zuurstofgebrek in de (late) lente. De aantasting veroorzaakt vervorming van de wortel, met soms een insnoering van de wortel net onder het grondoppervlak. Deze insnoering veroorzaakt eerder verlies aan wortelopbrengst dan aan suikergehalte, maar ook verliezen wanneer de bieten gerooid worden. Significante verschillen tussen rassen werden waargenomen bij de oogst.
Percelen die gevoelig zijn voor de ontwikkeling van aphanomyces zijn percelen met een eerder zure pH, die snel kunnen dichtslaan. Dat leidt tot zuurstofgebrek.
De opbrengst
Het rooien van de proeven startte op 21 september, om op 14 november te eindigen in goede omstandigheden. De gemiddelde wortelopbrengst was goed, met 102 ton/ha netto voor de klassieke proeven en 97 ton/ha voor de ‘nematoden’ proeven. Daarentegen startte het suikergehalte van de eerste proeven tussen 15 en 16,5 graden suiker om dan, regionaal, te evolueren naar 17% en zelfs iets meer. De verschillen in suikergehalte tussen de rassen waren groter in velden met veel cercospora. De gemiddelde suikerrijkheid van de proeven lag op 17,0%.
Om een rassenkeuze te maken voor 2025 mag men niet stoppen bij één jaar ervaring, of die nu goed is of minder goed. Rassen kiezen op basis van het jaarresultaat kan het gedrag van de rassen niet voorspellen onder toekomstige omstandigheden die we niet in de hand hadden. De analyse van de resultaten, rekening houdend met het potentieel van de rassen over meerdere seizoenen (de bevestigde rassen over 3 jaar hebben meer gegevens) alsook de stabiliteit van de opbrengst tussen de jaren, zullen zorgen voor een rationele keuze.
Het KBIVB benadrukt al enkele jaren de ‘bladgezondheid’ als een belangrijk criterium bij de keuze van de rassen, naast opbrengstprestaties. Vandaag de dag is het de tolerantie voor cercospora die benadrukt moet worden. Het speelt daarom ook een rol bij de beoordeling van het productiviteitspotentieel van rassen. We willen deze tolerantie graag uitdrukken in een objectief getal.
Rassenkeuze voor percelen besmet met rhizoctonia
Alvorens de keuze te maken voor een ras tolerant voor rhizoctonia (bruinwortelrot), zal men eerst de risicofactoren aanwezig op het perceel moeten bestuderen. Dit zijn bijvoorbeeld een (frequente) rotatie met maïs vooral korrelmaïs) en raaigras. Ook de inwerking van onverteerde gewasresten is een verzwarende factor, net als een gebrek aan bodemstructuur, door rooiingen uitgevoerd in vochtige omstandigheden, gaande tot de laatste 5 jaar. Nog een risicofactor is de aanwezigheid van al geïdentificeerde rhizoctonia.
Het gebruik van een tolerant ras sluit de aanwezigheid van rotte bieten niet uit, maar verzwakt ze sterk. Opbrengst en tolerantie zijn dikwijls omgekeerd gelinkt, men moet hier oplettend zijn voor het gewenste tolerantieniveau.
De tolerante rassen bieden geen oplossing indien zij niet gepaard gaan met passende landbouwkundige maatregelen zoals: rotatie, respect voor de structuur, optimale pH en beredeneerde bemesting.
Elk jaar bestudeert het KBIVB de tolerantie voor het wortelrot in specifieke natuurlijk besmette proeven. De waarnemingen tijdens de groei en van wortelrot op alle geoogste bieten laat het instituut toe om een goede beoordeling van de tolerantie te geven.
Alle rassen werden onder klassieke situaties getest, zonder specifieke problemen om het opbrengstpotentieel en de eigenschappen te vergelijken. In deze situatie zal de keuze voor een ras niet zozeer naar het type ras ‘rhizomanie’, ‘nematodentolerant’ of ‘rhizoctoniatolerant’ gaan, maar naar specifieke eigenschappen die de opbrengst maken.
Naast de opbrengst zullen de ziektetolerantie, veld-opkomst en schietersgevoeligheid belangrijke keuzemogelijkheden bieden voor een of een ander ras.
Meerjarige resultaten van de klassieke proeven geven steeds een beter beeld van het algemeen gedrag van het ras onder de verschillende jaarinvloeden: klimaat, ziektedruk en andere.
De resultaten van de proeven in klassieke situatie kunnen soms velden met een lichte aantasting door nematoden bevatten. Normaal is het gedrag van de meeste klassieke rassen in deze omstandigheden goed, maar sommige rassen kunnen soms wat afhaken, zeker als de omstandigheden beperkend zijn bijvoorbeeld voor vocht of magnesiumopname.
De keuze voor een nematodentolerant ras is een noodzaak in elk perceel besmet met het bietencystenematode Heterodera schachtii. Zodra de besmetting groter is dan 150 eieren+larven per 100 g grond kunnen de verliezen tot meerdere procenten oplopen. Dit verlies kan door het gebruik van nematodentolerante rassen sterk verminderd worden. Het effect van nematodentolerante rassen is des te groter naarmate de aantasting toeneemt. Ook is deze aantasting in diepere grondlagen te vinden (onder 30 cm). De meeste nematodentolerante rassen hebben nu een opbrengstpotentieel dat in klassieke situatie op het niveau ligt van de beste rhizomanierassen.
Detectie van de aanwezigheid van nematoden gebeurt door een bodemanalyse, maar nog beter via observaties gedaan tijdens de laatste bietenteelt. Parameters om waar te nemen zijn: verbleking van het gewas met magnesiumgebrek, haarden met verwelking, (witte) cysten op de wortelharen en een lage wortel– en suikeropbrengst.
Nematodentolerante rassen kunnen nog steeds de nematoden vermeerderen tijdens de teelt, maar in mindere mate dan de klassieke rhizomanierassen! Enkele rassen associëren nematoden– en rhizoctoniatolerantie.
De Smart Conviso-rassen
Enkele rassen met een tolerantie voor het herbicide Conviso One zijn via de Europese rassenlijst beschikbaar. Bij deze rassen wordt een onkruidbestrijdingssysteem gebruikt gebaseerd op ALS-herbiciden.
Het gebruik van Smart-bietenrassen moet beantwoorden aan specifieke en moeilijk te bestrijden situaties met onkruiden. Denk hierbij aan: de aanwezigheid van onkruidbieten (‘wilde bieten’), zeer hoge onkruidbezetting van melganzevoet, kruisbloemigen, schermbloemigen... die moeilijk met het FAR-systeem te controleren zijn.
Door zijn zeer nauwe werkingswijze, die reeds in veel andere teelten van de vruchtwisseling wordt gebruikt, moet Conviso One verplicht gemengd worden met andere herbiciden die een andere werkingswijze hebben (bijvoorbeeld: 1l/ha Betanal en 0,2 l/ha Tramat of een bodemherbicide). Aan het mengsel wordt 1 l olie toegevoegd. Om een efficiënte bestrijding te bekomen, is het noodzakelijk om de eerste behandeling toe te passen zodra melganzevoet of melde in het 2 bladstadium (maximum 4 bladstadium) staat.
Het gebruik van de Smart-rassen en het systeem moeten daarentegen wel beantwoorden aan enkele voorzorgen. Gebruik zo geen Smart-rassen in velden met een gekende aanwezigheid van ALS-resistente onkruiden. Enkele resistente onkruiden zijn bij ons reeds gekend, zoals kamille, kruiskruid, klaproos, vogelmuur … en enkele grassen zoals raaigras, duist, windhalm. Het herbicide Conviso One kan fytotoxiciteit in de volgteelt veroorzaken, bijvoorbeeld bij niet-kerende bodembewerking. Raadpleeg daarom ook de erkenningsakte.