In de strijd tegen de klimaatopwarming doet een weide het beter dan een bos, stelt de momenteel in België wonende professor. “Als we CO2 even buiten beschouwing laten en enkel kijken naar de opwarming, dan scoort grasland beter dan bos. Dat verschilt volgens de breedtegraad van de regio. In bepaalde delen van Afrika kan het net andersom zijn. In Vlaanderen en Nederland helpt grasland meer dan bos tegen de klimaatopwarming.
Graslanden reflecteren meer zonnestralen dan bossen, waardoor die energie minder wordt geabsorbeerd en de planeet minder hard opwarmt. Het nuanceverschil tussen grasland en bebossing is kleiner dan dat tussen de zee en de ijskappen, maar toch groot genoeg om het onder de aandacht te brengen.“
Het heeft te maken met lichtweerkaatsing, kleuren (bossen hebben meer donkere tinten dan grasland), maar ook met nog veel andere factoren, zoals de invloed van en op wolkenformaties. “Het zijn nieuwe wetenschappelijke inzichten. Er komen steeds meer studies waarvan de resultaten in dezelfde richting gaan.”
Gaat in tegen het gevoel
“Het is wetenschap die ingaat tegen ons gevoel. Als we op een hete zomerdag in het bos wandelen, voelt dat comfortabel fris aan. Bomen bieden schaduw en in de schaduw is het koeler. Toch is bebossing slechts een lokale oplossing en verminderen bossen de temperatuur van de aarde niet op globaal niveau.”
Dat gaat niet enkel in tegen ons gevoel, de ecologische beweging zet toch altijd zwaar in op (her)bebossing? “Daarvoor moeten we teruggaan naar de oorsprong van de ecologische beweging. Die gaat terug tot de eerste ecologische studies van Alexander von Humboldt op het einde van de achttiende eeuw. Heel veel open ruimte was toen al ingenomen door landbouw. Wat er overbleef aan ‘natuur’, was bos. Alle planteneters waren gedomesticeerd en enkel de dieren in de bossen leefden nog in het wild.”
Bos is niet zaligmakend
“Die restnatuur, dat bos, heeft men toen als na te streven ideaalbeeld genomen. Tot vandaag is dat dogma heel prominent aanwezig in onze maatschappij en in de politiek. Met de beste bedoelingen worden vandaag nog steeds op landbouwgrond bomen geplant, voor het milieu. Dat is een fixatie waar we van af moeten. Meer natuur staat niet automatisch gelijk aan meer bos.
Zeker de biodiversiteit is niet gebaat met enkel meer bos. Om meer verschillende diersoorten te hebben, moet je ook meer verschillende soorten landschappen hebben.”
Voor elk stukje landbouwgrond dat door de overheid of natuurverenigingen wordt gekocht om te bebossen, bestaat wel ergens een ‘oude’ kaart waarop staat dat dat stukje toen bos was. “Als we heel ver teruggaan in de geschiedenis, dan zien we dat Europa heel lange tijd bestond uit vooral open graslanden, met hier en daar een paar bomen en struiken, bevolkt door verschillende grote grazers die hier in heel grote aantallen voorkwamen. Het is dus maar wat je als referentie neemt.
Er zijn momenten geweest in de geschiedenis dat er minder van die grote grazers waren, waardoor er meer bos was in Europa. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat zowat 15 miljoen jaren geleden, toen Europa bijna volledig bebost was, de gemiddelde temperatuur hier zowat 8 °C hoger lag dan in de perioden daarna”, schetst professor Manzano.
Paar stappen terug zetten
“Om een degelijk ecosysteem te herintroduceren in Europa, moeten we een paar stappen terug zetten en kijken naar dat vroegere ecosysteem van graslanden en grote grazers. Toen was de natuur hier in Europa op zijn sterkst. Die dieren zorgden voor natuurlijke meststoffen, verspreidden de zaden en hielden de boomgroei beperkt.”
Die grote grazers gaan in Europa terug tot de oerossen, de oerpaarden en zelfs tot olifantachtigen en mammoeten. Hoe zo’n ecosysteem met grote open graslanden werkt, kunnen we nu nog zien in Afrika, waar professor Manzano enkele jaren de mobiliteit van grazende kuddes bestudeerde. “Die kuddes bewegen volgens de seizoenen, de beschikbaarheid van voedsel en water en de aanwezigheid van predatoren.
Nadat we in Europa alle grazende dieren hebben gedomesticeerd, werd de kennis van de mobiliteit van groepen vee opgenomen door herders. Die kennis en ervaring ging in Europa echter grotendeels verloren.
De versnipperde landindeling maakt een dergelijke mobiliteit van grote kuddes vee vandaag onmogelijk in de commerciële veeteelt, maar elementen daarvan duiken wel opnieuw op. Adaptieve rotatiebegrazing wordt vandaag naar voren geschoven als duurzaam en dat is rechtstreeks terug te brengen tot die mobiliteit van de kuddes wild vee.”
Kuddemobiliteit imiteren
Niet elke veehouder heeft genoeg terrein voor rotatiebegrazing. “Je kan dat anders gaan organiseren, samenwerken of het aantal dieren reduceren tot de juiste verhouding voor de beschikbare grond.”
Het roteren van de begrazing mag voor Manzano verder gaan dan het laten rusten van weides tot het gras opnieuw hoog genoeg staat. “Je kan roteren in de soorten op de weide, een techniek die vandaag opnieuw vaak opduikt bij jonge veehouders die duurzamer willen werken.”
Dan komen na de koeien op dezelfde weide nog varkens en daarna kippen voor de weide in rust gaat. Elk dier ‘behandelt’ en bemest het gras op zijn manier. “Ook dat is een copy-paste van de mobiliteit van verschillende kuddes vandaag in Afrika en eeuwen geleden in Europa.
Dan moeten we wel weg van de in Vlaanderen klassieke hypergespecialiseerde veeteeltbedrijven waar telkens één ras van één diersoort wordt gehouden en komen we terug uit bij de gemengde veeteeltbedrijven van enkele generaties geleden of bij samenwerkende veehouders”, stelt Manzano.
Veestapel niet inkrimpen
Manzano is een van de weinige ecologisten die de veestapel niet wil terugdringen in aantal. “Een inkrimping van de wereldwijde veestapel is niet per se positief. Het zou zorgen voor meer verlaten landbouwgrond en dat brengt ook problemen met zich mee. Die braakliggende stukken worden dan ingenomen door wilde herbivoren die minder efficiënt gebruikmaken van hun omgeving. Bovendien zal in de aangroeiende bossen meer plantaardige biomassa opgestapeld worden, met bijgevolg meer kans op bosbranden.
De densiteit van plantenetende dieren lag in Europa ooit op hetzelfde niveau als vandaag. Op Europees of wereldniveau hebben we dus eigenlijk een aanvaardbaar aantal plantenetende dieren. Met dit aantal kunnen we een wereldbevolking voeden die misschien nog wat groter is dan die van vandaag. De spreiding van de dierenaantallen over de regio’s moet wel beter.”
Efficiëntie is doorgeschoten
“In Vlaanderen en Nederland hebben we lang geleden geleerd hoe we het maximale kunnen halen uit de veeteelt. De zanderige bodem werd perfect vruchtbaar met de mest van het vee en de bodem leverde zo al het grasvoer dat nodig was. Geen enkele andere regio heeft zo’n efficiënte veeteelt. Met de introductie van kunstmest en de invoer van overzees voeder na de Tweede Wereldoorlog is die kunde in de Lage Landen wat doorgeschoten. Je ziet op een ruimer niveau dat de wereldbevolking vanaf toen sterk is beginnen stijgen. We moeten – niet alleen in Vlaanderen – terug naar de grondgebonden veeteelt en naar dat evenwicht tussen eigen voeder en dierlijke mest, zonder import van kunstmest of voeder van andere continenten”, meent professor Pablo Manzano.
Meer schaap en geit op het menu
Ook de terugkeer van de varkens- en schapenherders ziet Manzano als wenselijk. “We moeten naar minder gesloten stallen en naar opnieuw meer dieren in de weide of voor natuurbeheer. En er moeten in Vlaanderen meer verschillende soorten vlees op het menu staan: minder kip en varken, meer schaap en geit.”
Er is volgens Manzano in ons voedingspatroon niet enkel meer variatie in diersoorten nodig, maar bovendien in rassen. “Onze veeteelt is vandaag superefficiënt, terwijl de gekozen rassen meestal heel kwetsbaar zijn en niet geschikt zijn voor grasland, veeteelt of voor natuurbeheer.
De rassen die dat wel aankunnen, zoals Mangalica’s en Tamworths bij de varkens, halen in groeisnelheid en voederefficiëntie niet hetzelfde rendement als het vee dat we vandaag in de gesloten stallen kweken. Ze passen wel in de trend naar de consumptie van minder, maar ‘beter’ vlees.” In principe zou de veehouder daar beter voor betaald moeten krijgen.
De geit is de nieuwe olifant
Geiten vinden we vandaag nog maar weinig in de commerciële veeteelt in Vlaanderen, en dat mag veranderen van de Spaanse professor. “Het herintroduceren van de grootste planteneters – olifanten – in Europa, is niet haalbaar. Ofwel neemt de mens de functies over van die dieren in het ecosysteem, ofwel zet je andere dieren in die ongeveer hetzelfde doen.
Onderschat geiten niet. Die doen ongeveer wat olifanten doen in het onder controle houden van de boomgroei: jonge boomscheuten opeten en de schors van oudere bomen beschadigen met hun hoorns.”
Veganisme en nog meer bos vormen volgens Pablo Manzano niet het enige juiste spoor dat we vandaag moeten volgen. “In de strijd tegen de klimaatopwarming en voor duurzaamheid op lange termijn kunnen we niet zonder graslanden en vee, op voorwaarde dat we dat vee houden op gronden die geen concurrentie vormen met menselijke voeding, en die zijn er meer dan genoeg. In de klimaatstrijd scoort het beste vee beter dan het beste akkergewas. De eerlijkheid gebiedt me evenwel om daaraan toe te voegen dat het ‘slechtste’ vee (op de verkeerde plaats) slechter scoort dan het ‘slechtste’ gewas”, besluit de professor.
Filip Van der Linden