Startpagina Archief

De Andere Kip: wat is de meerwaarde van milieu- en welzijnskippen en wat de economische kost?

Uit een bedrijfseconomische analyse in het project De Andere Kip blijkt dat er voor het milieu-concept 1,7% meer betaald zou moeten worden om hetzelfde saldo te bekomen dan wanneer reguliere kippen aan 42 kg/m² gehouden worden. Voor het welzijnsconcept zonder wintertuin bedraagt de meerprijs 34,7%. Voor dat concept mét wintertuin loopt deze meerprijs verder op tot 35,9%. Dat blijkt uit het project De Andere Kip, een grootscheeps onderzoek in Vlaanderen. De resultaten werden gepubliceerd en zijn te raadplegen op de website van het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek ILVO (Pluimveeloket).

Leestijd : 5 min

Concept 1 (welzijn) besteedde meer aandacht aan dierenwelzijn. Het was een trager groeiend ras (Hubbard 757), geslacht op 56 dagen, waarbij niet uitgeladen werd. De bezettingsdichtheid was 36 kg/m² met ongeveer 14,5 dieren per m² bij opzet. De dieren werden in 4 fasen gevoederd: starter (dag 0 –dag 11), groeier 1 (dag 11 - dag 25), groeier 2 (dag 25 – dag 42) en finisher (dag 42–dag 56). Het startervoeder werd verstrekt in pelletvorm, de rest als meel. Er werd geen prestarter gegeven. Door het werken in kleinere proefhokken op het ILVO was extra verrijking niet mogelijk in de vorm van (kleine) strobalen. Deze werden wel voorzien in het Proefbedrijf Pluimveehouderij alsook extra zitstokken.

Concept 2 (milieu) gaf meer aandacht aan het milieu. Het ging om een reguliere kip (Ross 308), geslacht op 42 dagen op het ILVO en op 40 dagen in het Proefbedrijf. Een week voor slachten werd 20% uitgeladen waardoor een hoger aantal dieren per m² opgezet werd (ongeveer 17,5 dieren). Aan het ILVO kregen de dieren in 3 fasen pellets gevoederd: starter (dag 0 – dag 11), groeier (dag 11 – dag 25) en finisher (dag 25 – dag 42).

Het ILVO diende ook een prestarter toe en mengde in het voeder extra alternatieve eiwitbronnen in, zoals erwten, zonnepit- en koolzaadschroot. Op het Proefbedrijf Pluimveehouderij werden de dieren in 4 fasen gevoederd: starter (dag 0 - dag 9), groeier 1 (dag 9 - dag 17), groeier 2 (dag 17 - dag 28) en finisher (dag 28 - dag 40). Starter was een kruimel, de rest korrels. Prestarter werd enkel op het kuikenpapier toegevoegd. Als verrijkingsmateriaal werden in het Proefbedrijf Pluimveehouderij opnieuw kleine strobalen en zitstokken gebruikt.

Prestaties

Naast deze concepten werd op het ILVO ook een extra groep opgezet: reguliere (standaard)kippen aan 42 kg/m². Dit werd gedaan met het oog op de smaaktest zodat de smaak van het Welzijnsconcept kon vergeleken worden met die van de (huidige) standaardkip (aan 42 kg/m²).

“Zoals verwacht was er, zowel bij het ILVO als bij het Proefbedrijf Pluimveehouderij, een duidelijk merkbaar verschil te zien in dagelijkse groei, totale voederopname en dus ook in voederconversie (VC). De hieronder weergegeven cijfers zijn afkomstig van het Proefbedrijf Pluimveehouderij, gezien zij met deze cijfers ook verder werkten in hun bedrijfseconomische analyse. De resultaten op het ILVO waren gelijkaardig”, staat in het rapport.

De gemiddelde dagelijkse groei bij het milieu-concept bedroeg 62,7 g/d en bij het welzijns-concept 44,0 g/d. Totale voederopname bij het milieu-concept was 3,541 kg/opgezet kuiken, bij het welzijns-concept was dit 4,845 kg/opgezet kuiken. Dit leidde tot een voederconversie van 1,462 bij het milieu-concept en een slechtere voederconversie van 2,012 bij het welzijns-concept.

“Naast de prestaties werden op het ILVO ook dierenwelzijnsparameters, vleeskwaliteit en smaak onderzocht. Voor wat dierenwelzijn betreft, werden strooisel-, hak- en voetzoollaesiescores uitgevoerd. Zoals verwacht, waren strooisel- en voetzoollaesiescores duidelijk beter voor het welzijns-concept. Wat slachtrendement betreft: dit was significant hoger bij het milieuconcept met duidelijk hogere percentages borstfilet.”

Smaaktest

Het ILVO organiseerde in dit project een smaaktest, waarbij stukjes borstfilet van het welzijnsconcept werden vergeleken met stukjes borstfilet van standaardkippen (aan 42 kg/m², derde ILVO-groep). Op 1 bord werden bijvoorbeeld 2 stukjes van het welzijns-concept gelegd en één stukje van de standaardkip (of net omgekeerd). De proevers moesten van de drie stukjes borstfilet op het bord het ‘andere’ stukje eruit halen.

“Resultaat was dat met 99,9% zekerheid gesteld kan worden dat er effectief een verschil is tussen het borstfilet-vlees van het welzijns-concept en dat van de standaardkip (bij 42 kg/m²). De borstfilet van de reguliere standaardkip werd beschouwd als duidelijk malser en sappiger, met duidelijke verschillen. Er werd in de test ook gevraagd naar welk stukje borstfilet de voorkeur van de proever uit ging, maar hierop waren de meningen verdeeld. Uit de test kon geen uitgesproken voorkeur besloten worden.”

Extra voorwaarden voor een kipconcept betekenen ook extra kosten voor de pluimveehouder. Maar om hoeveel gaat het precies? Om hierop een antwoord te kunnen formuleren, voerde het Proefbedrijf Pluimveehouderij een bedrijfseconomische analyse uit voor beide concepten. Ze baseerden zich hiervoor op de Nederlandse KWIN-methode (Kwantitatieve Informatie Veehouderij door Wageningen Universiteit). Daarbij worden saldo’s berekend op basis van technische kengetallen en prijzen.

“Kengetallen die in rekening gebracht moeten worden zijn onder andere productieperiode, leegstand, voederconvertie, bezetting, kuikenprijs, voederprijs, opbrengstprijs, maar ook een aantal ‘overige kosten’ zoals elektriciteit, verwarming, strooisel, gezondheidszorg, vang- en laadkosten... In het project werd geopteerd om de ‘overige kosten’ voor beide concepten gelijk te nemen (cijfers uit de KWIN werden hiervoor gebruikt) en een aantal kosten niet op te nemen wegens té bedrijfsafhankelijk (onder andere afschrijvingen, mestafzet, materiaal). De technische cijfers zijn uiteraard afkomstig van de proeven die in het kader van het project uitgevoerd werden op het Proefbedrijf.”

Economische berekening

Uit deze analyse werd duidelijk dat het welzijnsconcept zónder wintertuin 34,7% duurder is dan een standaardkip (42 kg/m²). Wanneer er bij het welzijns-concept ook een wintertuin wordt gevraagd, stijgt de meerprijs naar 35,9% (t.o.v. de standaardkip). Kanttekening hierbij is dat enkel de investeringskost voor de wintertuin werd meegerekend. Eventuele kosten voor aanpassing aan ventilatie of effecten op technische resultaten als gevolg van de wintertuin werden hierin nog niet verrekend. Voor het milieu-concept moet een meerprijs van 1,7% betaald worden t.o.v. de reguliere kippen.

Uit de prestatieproeven, uitgevoerd aan zowel het ILVO als op het Proefbedrijf, bleek dat de technische parameters (dagelijkse groei, VC) duidelijk beter waren voor het milieu-concept in vergelijking met het welzijns-concept. Ook het slachtrendement was beter bij het milieu-concept met een hoger % borstfilet. Welzijnsparameters als strooisel- en voetzoollaesiescores scoorden dan weer beter bij het welzijns-concept. Het borstfilet-vlees van de standaardkip werd als malser en sappiger gescoord t.o.v. het welzijnsconcept. Een uitgesproken voorkeur was er wel niet.

Lieven Vancoillie

Actueel

Voir plus d'articles
Meest gelezen