Boontjes zaai je beter niet te vroeg !

En dat wisten de mensen vroeger ook. Mijn vader zei altijd: “boontjes mogen het licht van de mei niet zien”. Concreet betekende dit dat de boontjes pas gezaaid werden in de 4° week van mei. De jonge plantjes kwamen dan in juni boven de grond en konden in één ruk fors doorgroeien waardoor er al na 8 weken geoogst kon worden.

Natuurlijk kan er al vroeger (voor)gezaaid worden maar de ervaring leert dat boontjes die omwille van een koudeperiode een groeistilstand kennen, heel gevoelig worden voor ziektes en plagen. Eind mei is dus ideaal voor het starten van de teelt en we hebben geluk dit jaar, door de buien van de afgelopen dagen is de grond mooi vers en hoeven we de bonen niet voor te weken.

Voorweken, de boontjes 12 uur voor het zaaien in water leggen, is nodig wanneer gezaaid wordt in een droge grond. Wanneer de grond heel nat is op het moment dat we willen zaaien, kan het helpen om de zaden gedurende enkele uren in de slaolie te leggen zodat ze minder snel wegrotten in de natte grond.

Hoge boontjes en lage boontjes

Bij boontjes maakt men een onderscheid tussen lage en hoge bonen. Vroeger was vooral de teelt van hoge bonen populair. Deze ontwikkelen een lange stengel die zich rond een steun omhoog wikkelt en wel 2 tot 3 m hoog wordt. In de praktijk gebruikte men vaak droge takken van bomen om de bonen te laten klimmen, vandaar ook hun populaire naam: stok- of staakbonen.

Staakbonen zijn minder gevoelig voor schimmels en geven een grotere opbrengst per plant, anderzijds duurt het langer vooraleer men kan oogsten omdat de jonge plant heel wat energie steekt in het klimmen. In de moderne moestuin zijn lage boontjes (struik- of stambonen genoemd) veel populairder. Ze worden slechts 40 tot 50 cm hoog en hebben dus geen steun nodig. Wel is het aangeraden om ze aan te aarden zodra ze hun eerste twee echte blaadjes gevormd hebben om te vermijden dat ze in een latere fase omvallen waardoor de peulen vuil worden en gevoelig voor schimmels.

Soorten boontjes

Door de jaren heen ontstonden door menselijke selectie heel wat soorten boontjes. Momenteel zijn jong geoogste peulen heel populair, vroeger waren soorten die men beter kon bewaren de populairste.

Prinsessenboontjes: (in Nederland spreekt men van slabonen) bestaan zowel in de hoge als de lage vorm en worden over het algemeen jong geplukt en in zijn geheel opgegeten. Ze worden ook wel eens (a)sperzieboontjes genoemd omdat ze vroeger net als asperges met gesmolten boter en nootmuskaat werden opgediend.

In de peul van deze bonen is soms een perkamentachtig vlies aanwezig dat vaak samen voorkomt met een draadachtige structuur aan de onderzijde van de peul. Bij de meeste commerciële soorten komt dit vlies en de draad niet voor, andere soorten dienen jong geoogst te worden om te vermijden dat het vlies en de draad taai worden. Binnen deze groep is er een enorme variatie aan rassen, gaande van de fijne Franse boontjes over de zachtgele boterboontjes en de nog fijnere Chinese en naaldboontjes tot de wat ouderwetse, grove spekbonen (altijd hoge soorten).

Droge boon: worden bijna uitsluitend geteeld voor de droge bonen, de peulen zijn enkel in een zeer jong stadium te eten omdat ze al heel vlug draden en dikke bonen vormen. Best is om de peulen te laten drogen aan de plant waarna men de gedroogde bonen kan oogsten.

Ook van droogbonen zijn enorm veel varianten op de markt met bonen in verschillende groottes en kleuren. Van de zogenaamde flageoletbonen kunnen de bonen niet alleen droog maar ook in groenrijpe toestand, net zoals bij erwten, worden geoogst en gegeten.

Snijbonen danken hun naam aan het feit dat de peulen vroeger (meestal gebeurt dit ook nu nog, maar niet meer om functionele redenen) overlangs in reepjes werden gesneden om de taaie draden die aan de rugnaad gevormd worden, tot kleine korte stukjes te verknippen. De meeste moderne rassen zijn echter draadloos maar om te vermijden dat ze taai worden, worden ze best jong geoogst. Oude rassen (stoksnijbonen) worden omwille van hun windende groeiwijze traditioneel aan staken gekweekt, momenteel bestaan er ook rassen die struikvormig groeien.

Keus te over dus en plezant om ieder jaar iets nieuws te proberen. Wie door het bos de bonen niet meer ziet moet maar eens naar de zaadhandel lopen en daar zijn keuze maken uit het uitgebreide assortiment.

De teelt in een notendop

Het succes van een geslaagde teelt hangt voornamelijk af van de bemestingstoestand van de bodem en de temperatuur van de bodem waarin de bonen 'gelegd' worden (bonen worden niet gezaaid maar gelegd). Om goed te kiemen hebben bonen een bodemtemperatuur van minimaal 9°C en een luchttemperatuur van ongeveer 15°C nodig. Onder die omstandigheden komen struikbonen na 10 tot 14 dagen en staakbonen na 15 tot 17 dagen boven. Door de relatief korte teeltduur kan gezaaid worden tot half juli waarbij dan kan geoogst worden tot eind september.

Bonen mogen niet gezaaid worden na andere vlinderbloemigen en krijgen liefst een plekje in de zon op een niet te zwaar bemest perceel. Net zoals alle vlinderbloemigen kunnen bonen door samenwerking met een bacterie, zelf in hun stikstofbehoefte voorzien, bovendien zijn ze in de kiem- en jeugdfase gevoelig voor te veel meststof waardoor groeiremming ontstaat en chlorose (gele bladeren). Teveel meststof zorgt bovendien voor een weelderige groei van het gewas, te weinig bloei en zwak uitgroeiende peulen die al snel gaan rotten.

De bonen worden op 3 à 4 cm diepte gelegd op 8 à 10 cm van elkaar (eventueel per 2 of 3 samen) in rijen met een tussenafstand van 50 cm. Tijdens de bloei en de peulvorming hebben bonen veel behoefte aan vocht. Daarom kan extra water geven tijdens die periode noodzakelijk zijn. Geef water steeds onderaan de voet, natte bloemen gaan gemakkelijk schimmelen, waardoor de opbrengst sterk kan teruglopen.

Stokbonen hebben een constructie nodig waartegen ze omhoog kunnen klimmen. Traditioneel gebeurde dit met wilgenstaken (wilgentakken die een 3-tal jaar bruikbaar waren) nu zijn deze vaak vervangen door bamboestokken. Maak het steunwerk in elk geval voldoende stevig want een volgroeid gewas ( tot 3 m hoog) vangt veel wind. Vaak worden de stokken twee aan twee tegenover elkaar gezet met aan de kruising bovenaan een dwarsstok. De stokken kunnen ook in piramidevorm, schuin naar boven toelopend en bovenaan aan elkaar vastgemaakt met touw, gezet worden. Stokbonen vragen wat meer werk maar zijn minder ziektegevoelig, geven meer opbrengst per oppervlakte, zijn makkelijker te oogsten en zien er bijzonder fraai uit in de moestuin.

Wie door de koude, natte weersomstandigheden in mei de eerste teelt zag mislukken heeft nog ruim de tijd om een nieuwe bonenteelt op te zetten. Neem rustig de tijd om het ruime assortiment te bekijken en durf ook eens experimenteren met een ras waar u minder vertrouwt mee bent. Veel succes.

G.B.

Meest recent

Meest recent