Bladvoeding goed alternatief voor stikstofbemesting via bodem?

Als teler kun je bij de start van de teelt de weersomstandigheden onvoldoende inschatten om een optimale bemesting bij de start toe te passen. Groentetelers gaan dan ook de stikstof meestal fractioneren en werken met een bijmestsysteem waar op basis van één of meer tussentijdse analyse(s) de nodige hoeveelheid stikstof wordt aangevuld volgens de noden van het gewas. Voor late teelten is er hierdoor een groter risico voor een overschrijding van de reststikstof bij een bijbemesting. Daarnaast is het gebruik van korrelmeststoffen op basis van onder meer ammonium ook delicater voor gewasschade en is het in vele gevallen ook moeilijker uitvoerbaar.

Bespuitingen met bladvoedingen zijn praktisch gemakkelijker uit te voeren en geven als bijkomende voordelen dat er enkel bemest wordt waar de teelt staat en dat men de stikstofvoorraad in de bodem niet moet opdrijven waardoor de kans op overschrijding van de reststikstof kleiner is. Groentetelers hebben een aantal belangrijke vragen: Geeft een bijbemesting met bladvoeding een vergelijkbare opbrengst en de kwaliteit? Kunnen we met bladvoeding het nitraatresidu onder controle houden? Kunnen we met bladvoeding de bemestingsdosis effectief verlagen? Hoe komt het dat bladvoeding in sommige teelten betere resultaten geeft dan in andere?

Bladvoeding

Stikstof wordt door het blad opgenomen in de vorm van ureum. Hiervoor moet de molecule van de buitenkant naar de binnenkant van het blad. Ureum wordt dan in de plant omgezet naar ammonium.

Een blad vormt een fysische barrière en is ontworpen om zo weinig mogelijk energie (water, nutriënten) te verliezen aan de omgeving. De voornaamste openingen in een blad zijn de stomata of de huidmondjes die vooral op de onderzijde van het blad aanwezig zijn. Ze dienen om CO2 op te nemen voor de fotosynthese en ze sluiten bij droogte zodat er geen verlies is aan water via de huidmondjes. Deze huidmondjes zijn niet ontworpen om vloeistoffen op te nemen. Enkel vloeistoffen met een lage oppervlaktespanning zoals uitvloeiers kunnen opgenomen worden via de huidmondjes, maar dan moeten ze in principe aan de onderzijde van het blad toegediend worden.

Een andere mogelijke, en meer waarschijnlijke, toegangsweg via het blad is de cuticula of waslaag. Dit is een waterafstotende barrière waar ongeladen moleculen (zoals ureum) doorheen kunnen. De dikte van de waslaag en de mate waarin ze water afstoot zijn zeer verschillend van gewas tot gewas. Zo heeft zowel prei als bloemkool een dikkere, hydrofobere waslaag dan aardappelen, sla, spinazie, aardbeien of fruit. Dit zal een belangrijke verklaring zijn voor het verschil in effect van bladvoeding tussen deze verschillende teelten.

Verder zijn er nog factoren die de dikte van de waslaag beïnvloeden zoals de weersomstandigheden, de leeftijd van het blad en de N-behoefte. Bij langdurig natte en donkere weersomstandigheden is de waslaag dunner. Op dat moment lukt de opname van bladvoeding beter maar net dan is de waslaag ook gevoeliger voor bladverbranding en is een behandeling af te raden. Oudere bladeren hebben een dikkere waslaag dan jongere bladeren. In de praktijk stellen wij vast dat bloemkool bladvoeding beter benut dan prei. Bij bloemkool wordt de bijbemesting vroeger gegeven en wordt er meer jong bladoppervlak geraakt door de bladvoeding. Bij de bijbemesting in prei worden voornamelijk de oudere bladeren geraakt in plaats van de binnenste, sterk rechtopstaande jonge bladeren.

Als laatste is ook de N-behoefte van het blad belangrijk. Bladeren die al een N-tekort hebben, zullen een dikkere waslaag ontwikkelen ter bescherming. Hierdoor verloopt de opname nog moeilijker. Grote N-tekorten kunnen dan ook beter via de bodem aangepakt worden.

Veelal wordt beweerd dat men met bladvoeding maar 25 % van de dosis moet geven van hetgeen normaal via de bodem zou toegediend worden. De passieve opname door het blad zorgt er immers voor dat bladvoedingen efficiënter werken dan een bemesting via de bodem. Opname van nutriënten via de wortels vraagt meer energie van de plant.

Onderzoek op PCG

Om na te gaan of het gebruik van bladvoeding een goed alternatief is voor een conventionele bodembemesting werden op het PCG in de teelten bloemkool en prei in 2015 enkele proeven rond bijbemesting met bladvoeding opgezet. Alle objecten kregen dezelfde basisbemesting. Als referentie was er een onbehandeld object dat geen bijbemesting kreeg en een object dat bijbemest werd met ammoniumnitraat. De bemestingsdosis werd bepaald aan de hand van een bodemanalyse.

Het referentieobject met ammoniumnitraat kreeg de volledige dosis. Met bladvoeding werd slechts 25% van de dosis toegediend, en dit gefractioneerd over drie tijdstippen (zie tabellen 1 en 2). Er werd echter niet gecorrigeerd voor toegediende dosis Mg, S en andere sporenelementen (Boor, Molybdeen). Deze proeven werden uitgevoerd in het kader van demonstratieproject ‘Oplossingen voor bodemvruchtbaarheid en nutriëntenverlies aan de hand van risicoanalyse op groentebedrijven’ (Vlaamse Overheid, Departement Landbouw en Visserij).

Kwaliteit en opbrengst

Prei

In prei zorgden alle behandelde objecten voor een, soms beperkte, opbrengststijging ten opzichte van het onbehandelde object (niet bijbemest). De bladvoedingen in prei haalden echter gemiddeld lagere stukgewichten dan het referentie object ‘ammoniumnitraat’. Vermoedelijk kon de gewasbehoefte van 80 E N niet volledig opgevangen worden door 20 E N via bladvoeding. Het object met ammoniumnitraat had in september een grote voorsprong qua kleur en volume maar kende een terugval in kwaliteit naar het einde van de teelt toe. De objecten met bladvoeding hielden wel hun kwaliteit tot het einde van de teelt maar haalden minder kilo’s.

Bloemkool

Voor bloemkool was er geen eenduidige verbetering bij de behandelingen. Voor sommige behandelingen was er geen of slechts een geringe opbrengststijging ten opzichte van het onbehandeld object. Door de sterke mineralisatie op het perceel hadden alle objecten voldoende N beschikbaar tot het einde van de teelt.

Urean is geen goede keuze als bladvoeding , het is agressiever voor de waslaag dan de andere geteste middelen.

Lager nitraatresidu

Zowel in prei als in bloemkool werden na de oogst lagere nitraatresidu’s gemeten in de objecten die bijbemest werden met bladvoeding ten opzichte van ammoniumnitraat. We zien in deze proeven en in de proeven uit het verleden de trend dat de bladvoedingen zowel in prei als in bloemkool voor een hoger percentage betere kwaliteit kunnen zorgen dan een bemesting met ammoniumnitraat. Echter, vaak resulteert dit, door de lagere totale opbrengsten, niet in absoluut meer tonnage in de hogere kwaliteitsklassen.

Demo 2016

In een tweede vrucht bloemkool in 2016 werd een demo met bladvoeding (ureum en Azofol) opgezet met als referentie een bijbemesting met ammoniumnitraat. De proef werd geplant op 9 juli 2016 en gedurende de ganse groeiperiode viel er weinig neerslag. Hierdoor werd de als bijbemesting toegediende ammoniumnitraat (referentie-object) maar beschikbaar voor de plant enkele weken voor de oogst. De bladvoedingen Azofol en Ureum toegediend in drie maal aan 25 % van de dosis ammoniumnitraat gaven geen duidelijke meerwaarde t.o.v. de referentie.

De objecten waar dubbel zoveel werd toegediend (50 % van de referentie bemesting met ammoniumnitraat) scoorden duidelijk beter dan de referentie. Ureum gaf het beste resultaat. Ook in deze demo worden lagere stikstofresiduen gehaald met de bladvoedingen.

L. De ReyckeD. Hooreman

Meest recent

Meest recent