Startpagina Varkens

Optimaliseren van voederopname, groeiprestaties en uniformiteit

In het Unipig-onderzoeksproject gaan ILVO en KU Leuven op zoek naar strategieën om de uniformiteit tussen dieren in eenzelfde productieronde te verhogen. Uit 2 recente proeven blijkt dat het bijkomend aanbieden van nat snoepvoeder in een vertrouwde kom bovenop speenvoeder in een standaardvoederbak de voederopname tijdens de eerste week na het spenen verhoogt.

Leestijd : 6 min

De beschikbaarheid van nat snoepvoeder zorgde, vergeleken met droog snoepvoeder, voor minder variatie in het lichaamsgewicht van de biggen gedurende de eerste week na het spenen. Hoewel de geteste strategieën enkele effecten toonden gedurende de eerste week na het spenen, had dit geen effect op de dierprestaties op langere termijn.

Spenen gaat voor biggen om verschillende redenen gepaard met stress: scheiden van de (moeder) zeug, mengen met niet-toomgenoten, verhuizen van afdeling en overgang van melk naar vast voeder. Dit heeft in min of meerdere mate effect op hun voederopname, groei, gezondheid en welzijn kort na het spenen.

Essentieel in vroege ontwikkeling van spijsverteringsstelsel

Het zoveel mogelijk laten dooreten van biggen speelt een essentiële rol in de vroege ontwikkeling van het spijsverteringsstelsel van biggen. Het beïnvloedt zowel hun initiële groei kort na het spenen, alsook hun groeitraject op latere leeftijd. Abrupt spenen leidt tot een verminderde eetlust en spijsverteringsproblemen, waardoor de biggen voedingsstoffen minder efficiënt opnemen uit vast voeder. Een lagere voederopname vermindert de absorptie van voedingsstoffen via de darm en verhoogt de doorlaatbaarheid van de darmwand voor ongewenste stoffen en ziektekiemen door een gewijzigde darmplooistructuur. Dat veroorzaakt ook een immuniteitsdip.

Het is aldus van groot belang dat biggen direct na het spenen voldoende voeder opnemen om de speenovergang te vergemakkelijken. En dit is nog meer van belang naarmate vroeger wordt gespeend, zoals in het vierwekensysteem, waarbij gespeend wordt als de biggen een drietal weken oud zijn. Om de voederopname en de groeiprestaties van biggen te verbeteren, is het nuttig dat de biggen voor de stressperiode al vertrouwd zijn met vast voeder (feed familiarity).

Snoepvoeder

Een mogelijkheid is om reeds in de kraamstal een smakelijk en licht verteerbaar snoepvoeder aan te bieden aan de biggen. Vaak wordt aangeraden om dit gekende voeder de eerste dagen na het spenen ook in de biggenbatterij aan te bieden. Dit kan bijkomend aan het speenvoeder in een extra voederkom of als eerste voeder via de standaardvoederbak gegeven worden. Snoepvoeder kan zowel in droge als natte vorm aan de biggen worden verstrekt.

Via 2 proeven werd nagegaan of enerzijds de manier van voederverstrekking (gekende biggenkom uit kraamstal als aanvulling op de voederbak in biggenbatterij in vergelijking met het snoepvoeder aangeboden in de voederbak) en anderzijds de voedervorm (nat versus droog snoepvoeder) de voederopname door biggen kort na het spenen kan stimuleren. De hypothese van deze proef was dat biggen door beide toedieningsmethoden van snoepvoeder (bekende biggenkom en nat snoepvoeder) meer vertrouwd zouden raken met speenvoeder, wat de overgang bij het spenen zou vergemakkelijken.

De 2 proeven gingen door op het proefbedrijf van het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) in Melle, met in totaal 284 biggen uit 29 worpen (Piétrain-beer x RA-SE-zeug). In beide experimenten werden de biggen individueel gewogen bij de geboorte, daarna wekelijks tot week 7 en nogmaals als ze 9 weken oud waren. De speenleeftijd bedroeg gemiddeld 28 dagen.

Zodra ze 10 dagen oud waren, kregen de biggen snoepvoeder in een ronde, conventionele biggenkom. Bij het spenen werden uit elke toom vergelijkbare paren biggen geselecteerd op basis van geslacht en gewicht. Deze paren werden vervolgens verdeeld over 2 behandelingen in de 2 experimenten. In elke behandeling werd er dus gestart met vergelijkbare hokken qua genetica, gewicht, uniformiteit (variatiecoëfficiënt, CV%) en geslachtsverdeling. De voederopname, het lichaamsgewicht, de gemiddelde dagelijkse groei, de voederefficiëntie en de uniformiteit van het lichaamsgewicht werden in beide experimenten opgevolgd. In het eerste experiment werd ook de karkaskwaliteit in beschouwing genomen.

Eerste experiment

In het eerste experiment (120 biggen verdeeld over 26 hokken van 4 tot 5 biggen) kregen de biggen gedurende de eerste week na het spenen ofwel onbeperkt speenvoeder in een standaardvoederbak plus snoepvoeder in de biggenkom die reeds werd gebruikt in de kraamstal (behandeling 1), of onbeperkt speenvoeder na het eten van 4 kg snoepvoeder in een standaardvoederbak (behandeling 2) (figuur 1).

Figuur 1: Behandelingen in het eerste experiment: snoepvoeder aangeboden in biggenkom vs traditionele voederbak. Behandeling 1 (links): snoepvoeder (geel) in de biggenkom die ook werd gebruikt in de kraamstal plus onbeperkt speenvoeder (oranje) in een standaard voederbak. Behandeling 2 (rechts): onbeperkt speenvoeder (oranje) na het eten van vier kilogram snoepvoeder (geel) in een standaard voederbak.
Figuur 1: Behandelingen in het eerste experiment: snoepvoeder aangeboden in biggenkom vs traditionele voederbak. Behandeling 1 (links): snoepvoeder (geel) in de biggenkom die ook werd gebruikt in de kraamstal plus onbeperkt speenvoeder (oranje) in een standaard voederbak. Behandeling 2 (rechts): onbeperkt speenvoeder (oranje) na het eten van vier kilogram snoepvoeder (geel) in een standaard voederbak.

De biggen in de tweede behandeling moesten dus eerst alle snoepvoeder opeten voordat ze toegang kregen tot het speenvoeder. De biggen uit de eerste behandeling met de extra biggenkom hadden vanaf het spenen de keuze tussen beide voeders. Vanaf de tweede week na het spenen werd zowel de extra biggenkom als het snoepvoeder weggenomen uit alle hokken. 80 varkens uit dit experiment werden opgevolgd tot aan de slachtleeftijd. Hun gewicht, voederopname, aantal bezoeken en bezoekduur aan de voederbak werden gedurende een periode van 125 dagen (tussen 64 en 193 dagen oud) continu verzameld met behulp van 8 geautomatiseerde voederstations en elektronische oormerken. Bij slacht werden het koud karkasgewicht en de karkaskwaliteit bekeken.

Gedurende de eerste week na het spenen aten de biggen met de biggenkom plus voederbak minder snoepvoeder (77 vs. 125 g/d), maar meer speenvoeder (188 vs. 68 g/d) en ook de totale voederopname (266 vs. 193 g/d) was hoger vergeleken met de biggen die enkel de standaardvoederbak ter beschikking hadden (figuur 2). De voederefficiëntie – gedefinieerd als de hoeveelheid gewichtstoename per eenheid voederopname – was lager (0,47 vs. 0,60 kg/kg) bij biggen met de bekende biggenkom. De gewichten van de biggen verschilden evenwel niet beduidend tussen de behandelingen.

Figuur 2: Dagelijkse voederopname tijdens de eerste week na spenen voor beide experimenten.
Figuur 2: Dagelijkse voederopname tijdens de eerste week na spenen voor beide experimenten.

In de tweede week na het spenen vertoonden de biggen in behandeling 1 (biggenkom plus voederbak) een langzamere gewichtstoename (209 vs. 239 g/d; figuur 3) en neigden minder voeder te eten (302 vs. 346 g/d), vergeleken met de biggen die slechts de voederbak ter beschikking hadden in de eerste week na het spenen.

Figuur 3: Dagelijkse groei tijdens de tweede week na het spenen voor beide experimenten.
Figuur 3: Dagelijkse groei tijdens de tweede week na het spenen voor beide experimenten.

In de elektronische voederstations (afmestfase) werden geen verschillen gevonden qua voederopname, lichaamsgewicht, voederefficiëntie, en duur en aantal bezoeken aan de voederstations. Er werden evenmin verschillen gevonden in de vleesdikte, de rugspekdikte en het magervleespercentage.

Er was een verhoogde voederopname en minder gewichtsvariatie bij beschikbaarheid van nat snoepvoeder

Tweede experiment

In het tweede experiment werden 164 biggen (uit 16 tomen) verdeeld over 32 hokken van 4 tot 6 biggen. Ze kregen tijdens de eerste week na het spenen het snoepvoeder in dezelfde biggenkom als in de kraamstal en het speenvoeder in een standaard- voederbak. De ene behandelingsgroep kreeg snoepvoeder in droge vorm, terwijl de andere groep dit in natte vorm kreeg met een verhouding voeder/water van 1:1,2. Vanaf de tweede week na het spenen werd er geen snoepvoeder meer aangeboden.

Tijdens de eerste week na het spenen werd meer nat snoepvoeder gegeten dan droog snoepvoeder (64 vs. 26 g/d), uitgedrukt in droge stof (figuur 2). Ook lag de totale voederopname hoger (170 vs. 134 g/d) in de hokken met nat snoepvoeder en vertoonden deze biggen minder variatie in lichaamsgewicht binnen een hok (CV 15,7 vs. 18,4 %) gedurende de eerste week na spenen. Gedurende de eerste 5 weken na het spenen hadden de hokken met nat snoepvoeder echter een lagere voederefficiëntie (0,88 vs. 0,90 kg/kg). De gemiddelde dagelijkse groei (370 vs. 317 g/d) tijdens de tweede week na het spenen was wel hoger met nat snoepvoeder (figuur 3). De groeiprestaties over de gehele periode tussen spenen en de leeftijd van 9 weken en de lichaamsgewichten op de leeftijd van 9 weken waren echter niet verschillend tussen de 2 groepen.

Verhoogde voederopname en minder variatie

Kortom: het aanbieden van nat snoepvoeder in een bekende biggenkom, naast speenvoeder in een standaardvoederbak, resulteerde in een verhoogde voederopname en verminderde variatie in lichaamsgewicht tussen de biggen tijdens de eerste week na het spenen. De geteste strategieën toonden enkele kleine effecten op de voederopname in de eerste weken na het spenen, maar er werden geen grote effecten waargenomen op de prestaties na het spenen of op de lange termijn.

Unipig is een Vlaio-LA-onderzoekproject dat wordt uitgevoerd door ILVO en KU Leuven. Het project heeft als doel om de factoren die uniformiteit binnen een vleesvarkensronde beïnvloeden in kaart te brengen en om beloftevolle strategieën om uniformiteit te verbeteren uit te testen. Deze opgebouwde kennis zal samengevoegd en geïntegreerd worden in een webtool die de varkenshouders helpt bij het maken van kostenefficiënte beslissingen in functie van de reductie van heterogeniteit in productierondes.

Katrijn Hooyberghs, Steven Janssens en Nadine Buys (KU Leuven Onderzoeksgroep Huisdiergenetica), Sophie Goethals en Sam Millet (ILVO), Amy De Mey (Odisee co-hogeschool Sint-Niklaas)

 

Meer info via deze link.

Op de hoogte blijven? Abonneer je op de gratis driemaandelijkse Varkensloket-nieuwsbrief.

Lees ook in Varkens

Meer artikelen bekijken