Bemesting in aardappelen scherper stellen
Tijdens de akkerbouwstudiedagen die de Vlaamse overheid afgelopen winter organiseerde in Bierbeek en Ninove, nam Jan Bries van de Bodemkundige Dienst de bemesting bij aardappelen onder de loep.

Een eerste onderwerp waar Jan Bries bij stil- stond, was de standaard grondontleding die de Bodemkundige Dienst van België (BDB) uitvoert om een optimaal bemestingsadvies te leveren. Vooreerst houdt de gebruikte werkwijze voor de berekening van het advies rekening met zowel het gewas als de bodemvoorraad. De teelt of het gewas zorgt voor een nutriëntenexport vanop het perceel, maar het reageert tegelijk ook op de bemesting. Een kalibemesting bij aardappelen reageert zo anders dan wanneer deze in granen wordt toegediend.
Bij de bodemvoorraad wordt zowel gekeken naar de streefzone als naar de beschikbaarheid van een bepaald voedingselement in de bodem. Interessant om weten is dat de beschikbaarheid lager is dan de totale bodemvoorraad. Dat verklaart waarom er tijdens het groeiseizoen méér aanwezig moet zijn in de bodem dan de behoefte van het gewas; namelijk omdat alles niet beschikbaar is. Met dat aspect wordt rekening gehouden bij het bemestingsadvies.
Evaluatie analysemethoden
Jan Bries gaf mee dat de BDB al jaren de ‘ammoniumlactaat extract’-techniek gebruikt om het gehalte aan fosfor, kali, magnesium, natrium en calcium in beeld te brengen. Er is recent een meerjarig onderzoek afgerond in opdracht van de VLM, waarbij de verschillende analysemethodes die er zijn werden vergeleken. “Dit onderzoek toonde aan dat de techniek van de BDB nog steeds de meest geschikte analysemethode is.” Omwille van het verschillende werkingsmechanisme van de divers beschikbare technieken, kunnen resultaten verkregen via een andere methode niet een op een vergeleken worden met elkaar.
Op basis van de onderzoeksresultaten naar deze analysemethoden formuleerde de BDB hernieuwde fosforadviezen. Om een constant fosforgehalte te behouden, moet er lichtjes meer gegeven worden, dan een teelt van het veld haalt.
Bries had het in zijn presentatie ook over de actuele bodemvruchtbaarheid. Hij wees er direct op om te denken aan de kaliverliezen. Door het natte jaar dat we gekend hebben, zijn deze verliezen hoger dan wordt aangenomen. Doorgaans zijn de voorraden goed op niveau in Vlaamse bodems, behalve op de zandgronden in de Kempen en de regio bovenaan in Oost-Vlaanderen.
Fractioneren
Bries stond wat uitgebreider stil bij de stikstoffractionering in aardappelen. “Bij aardappelen is de beweegreden achter deze techniek anders dan bij granen. Bij graangewassen wordt sterk ingespeeld op het opnamepatroon van het gewas en ga je op 2 à 3 cruciale momenten in het teeltverloop bemesten. In de aardappelteelt ligt de motivatie anders.”
Aardappelen hebben een hoge stikstofbehoefte. Ga je alles voor het planten geven én komt er dan een natte periode, dan is er een grote kans op veel nutriëntenverlies. In aardappelen wordt tevens veel gewerkt met dierlijke mest, waarvan de samenstelling heel variabel is. “Door te fractioneren en de bemestingsgift op te splitsen in een basisbemesting en een bijbemesting, ga je ‘finetunen’ en kan je bijsturen naargelang de noden of actuele situatie.”

De bijbemesting kan op meerdere wijze worden uitgevoerd en met verschillende meststoffen. De diverse mogelijkheden nam de BDB mee in onderzoek binnen het kader van het Landbouwcentrum Aardappelen (LCA). Die proefveldwerking gebeurde op de proefplatformen van de Vlaamse overheid in Bertem en Lennik vorig jaar. Analyse van een bodemstaal genomen op het einde van de winter wees uit dat de minerale stikstofreserve zeer laag was op beide locaties. Er ging dan ook een hoog bemestingsadvies mee gepaard. Dat advies kon in gebiedstype 1 net , maar zou in gebiedstype 2 en 3 niet volledig in te vullen zijn wegens de strengere normen.
Jan Bries merkte ook op dat in Bertem eind april vorig jaar de aardappelen gepoot konden worden en in Lennik pas op 20 mei. Hij gaf ook mee dat je in een ‘normaal’ jaar het best in juni, ten laatste de eerste week van juli je bijbemesting uitvoert. Een bladvoeding kan nog net iets later gegeven worden. Door het late seizoen vorig jaar en het late poten in Lennik, gebeurde daar de laatste bijbemesting midden juli.
De opbrengstresultaten zowel in Bertem als in Lennik laten zien dat er net iets meer (zo’n 2 ton/ha) aardappelen geoogst werden in het object waarbij 70% van het bemestingsadvies werd gegeven voor het planten en de overige 30% gefractioneerd werd toegediend. De bemesting bestond hier voor de volle 100% uit kalkammonsalpeter (KAS). In de objecten waar het bemestingsadvies werd teruggeschroefd tot 70%, lag steevast de opbrengst lager dan bij de objecten die het volledige bemestingsadvies kregen.
Jan Bries besloot dat fractioneren vorig jaar zeker interessant was. “De goede vochtvoorziening, eigen aan het teeltseizoen van 2024, is een dankbaar gegeven voor het welslagen van de bemesting.” Met de techniek van het fractioneren werden ook goede resultaten gehaald op het vlak van sortering en nitraatresidu’s.
Door de voldoende vochtvoorziening zagen de onderzoekers niet of er bijbemest was met KAS of met bladmeststoffen. In drogere omstandigheden kunnen de bladmeststoffen mogelijk meer flexibiliteit bieden.
In het proefopzet werd nog een ureaseremmer meegenomen, maar het effect hiervan kon vorig jaar niet eenduidig aangetoond worden. Tot slot werd erop gewezen dat fractioneren meer flexibiliteit geeft om in te spelen op de kenmerken van het seizoen en om zo bij te sturen bij hevige neerslag of een stevige droogteperiode.
Bijbemestingssystemen
Om de bijbemesting te berekenen, zijn er verschillende systemen voor de staalname om op terug te vallen. Zo is er de bekendste techniek van het bodemstaal tijdens het groeiseizoen, maar advies kan ook verleend worden na de analyse van een blad, bladsteel of nog na de analyse van bladsap.
Het bodemstaal wordt het best genomen een tweetal weken na de opkomst van de aardappelen of zo’n 4 à 5 weken na de bemesting wanneer volop ammonium naar nitraat wordt omgezet. Een bodemstaal kan vergezeld worden van een gewasstaal. Dat is handig om naast de hoofdelementen ook de sporenelementen in beeld te brengen.
Een staal om de bijbemesting op te berekenen kan bestaan uit 40 bladstelen. Deze worden niet verzameld door een staalnemer, maar door de landbouwer en worden door hem opgestuurd naar een labo. Ervaring leert dat dit wel eens verloren kan gaan in de post. Sinds vorig jaar wordt er geen bemestingsadvies meer op gebaseerd, maar wordt enkel een meting van het nitraatgehalte gedaan. Datzelfde geldt ook voor een analyse gebaseerd op bladeren van het gewas.
Jan Bries concludeerde dat de klassieke bodemstaalname met de grondboor nog steeds de bekendste, meest robuuste en de goedkoopste methode is. Analyse van blad, bladstelen en -sap, geeft bijkomende info, maar er zijn ook meerdere analyses nodig. Daardoor loopt de kostprijs op. Er volgde hierbij door het labo dat de analyses deed geen concreet bemestingsadvies, de gemeten waarden moeten zelf geïnterpreteerd worden. Analyses van bladsteel en -sap zeggen niets over wat er in de bodem gebeurt. Wat de nutriëntenvoorraad daar is, hoe het met de verdichting zit, wat met droogte… dat komt tot uiting bij de klassieke bodemstaalname.