Startpagina Melkvee

Bescherm je kalfjes zo snel mogelijk met kwalitatieve biest

Kalveren worden geboren zonder antistoffen of immunoglobulines, waardoor ze bij de geboorte erg kwetsbaar zijn voor infecties. Er moet dus zo snel mogelijk na de kalving een voldoende volume van kwalitatieve biest verstrekt worden ter preventie van diarree, luchtweginfecties en sterfte.

Leestijd : 8 min

Wat wordt er echter precies bedoeld met ‘voldoende’, ‘kwalitatief’ en ‘zo snel mogelijk’? Dit artikel biedt inzicht in deze vragen. We belichten eerst de biestproductie of het management van de droogstaande koe en vervolgens het biestmanagement.

Vaccinatie voor goede biest

Een goede start voor het kalf begint bij een correct management van het moederdier. De voorbereidingen starten 12 weken voor de kalfdatum. Tot en met 3 weken voor de kalving is het aanbevolen om de moederdieren één keer te vaccineren tegen de 4 voornaamste diarreeverwekkers bij jonge kalveren: E. coli, bovien rotavirus, bovien coronavirus en Cryptosporidium parvum.

Deze vaccinaties moeten elke dracht herhaald worden tussen 12 en 3 weken voorafgaand aan de kalving, om telkens een zo hoog mogelijke concentratie specifieke antistoffen in de biest te bereiken. Door te vaccineren wordt de biest nog rijker aan antistoffen, die bovendien specifiek gericht zijn tegen pathogenen, waardoor kalveren geteisterd worden in hun meest kwetsbare periode, met name de eerste weken.

Droogstandsrantsoen: van far-off naar close-up

Het droogstandsmanagement is cruciaal voor een goede biestproductie. De minimale droogstandsduur bedraagt 28 dagen met het oog op een goede biestkwaliteit, maar in een goed scenario heeft meer dan 90% van de koeien een droogstandsduur van 40 à 70 dagen. Tijdens deze periode moet dagelijks een aangepast en vers TMR-rantsoen (total mixed ration of gemengd rantsoen van ruwvoer en krachtvoer) verstrekt worden.

Voor melkvee wordt vaak gewerkt met 2 fasen: het far-off rantsoen (6 tot 3 weken voor de kalving) en het close-up rantsoen (vanaf 3 weken voor de kalving). Het far-off rantsoen bestaat uit dagelijks 12-14 kg droge stof (DS), 12-14% ruw eiwit (RE) en 8.000-9.000 VEM (voeder eenheid melk) (775-840 VEM/kg DS). Naarmate de kalving nadert, neemt de nutriëntenbehoefte voor de vruchtontwikkeling en biestproductie toe en neemt de DS-opname af, waardoor het rantsoen geconcentreerder moet zijn, namelijk 10-12 kg DS, minimaal 15% RE en 9.000-10.000 VEM. Het is belangrijk om te voorkomen dat er te energierijk gevoerd wordt (840 - 880 VEM/kg DS), want dit leidt weliswaar tot een groter volume biest, maar door verdunning ook tot een lager antistofgehalte. Voldoende eiwit is essentieel in de close-up fase om rijke biest te oogsten; antistoffen zijn immers proteïnen en het aantal antistofreceptoren in het uierweefsel neemt de laatste 3 weken voor de kalving sterk toe.

Andere factoren

Als het verstrekte rantsoen te lang blijft liggen in de voergang, treedt er broei op, waardoor de koeien minder DS zullen opnemen. Om dit te voorkomen wordt er dagelijks vers voer verstrekt, voorafgegaan door het verwijderen van het restvoer, dat minstens 5% bedraagt.

Een minder zichtbaar, maar daarom niet minder belangrijk rantsoenelement, is water. Per kg DS neemt een droge koe 4-5 l water op. Een haperende watervoorziening zal dus onvermijdelijk leiden tot een lagere DS-opname, met alle gevolgen van dien. Voorzie daarom steeds proper, voldoende en fris tot lauw (17 – 28 °C) water aan vlot toegankelijke reservoirs. Elke koe zou moeten beschikken over minstens 10 cm drinkbaklengte en er zouden niet minder dan 2 reservoirs beschikbaar mogen zijn.

Selenium (Se) is een uitermate belangrijk sporenelement met betrekking tot afweer, vruchtbaarheid en antioxidantwerking. Een tekort van dit sporenelement wordt gelinkt aan lagere antistofconcentraties in biest en aan een verminderde antistofabsorptie in de darm van het kalf. In België is ruwvoer de facto arm aan selenium, waardoor supplementatie de norm is. Het wordt aangeraden om ten minste 6-8 weken voor de kalving 0,5 mg Se/kg DS bij te voeren, of – in geval van een tekort aangetoond door bloedonderzoek – een seleniumkuur van 15 mg organisch selenium per koe per dag, eveneens gedurende 6-8 weken. Organisch selenium (in de vorm van selenomethionine geproduceerd door gisten) wordt sneller en efficiënter opgenomen en geniet bijgevolg de voorkeur. Controleer zeker eens het Se-gehalte op het etiket van een mineralenmix om na te gaan hoeveel gram dagelijks vervoederd zou moeten worden.

Huisvesting

Stress voorafgaand aan de kalving moet zo veel mogelijk vermeden worden om een continue en adequate drogestofopname te realiseren. Veel stressfactoren hebben betrekking op de huisvesting. De droge koeien moeten beschikken over een ruime, goed ingestrooide box, afgescheiden van de rest van de kudde, waarin de hoogdrachtige vaarzen het best apart van de droge koeien gehuisvest worden om dominantieconflicten voor te zijn. De groepsgrootte dient beperkt en zo stabiel mogelijk gehouden te worden: 6-10 koeien per box met een oppervlak van minstens 9 m² per koe en idealiter 25-35% extra ruimte per koe. Het best beschikt elke koe over minstens 75 cm voerhekruimte of zijn er 5 voerplaatsen per 4 koeien. Verplaatsing van koeien in en uit de droogstaande groep wordt het best beperkt tot eenmaal per week. Goede ventilatie, dakisolatie en sprinklersystemen kunnen bijdragen aan het voorkomen van hittestress, die nefast is voor zowel de biestkwaliteit als voor de koe en haar ongeboren kalf.

Hygiëne is de sleutel tot succes bij biestcollectie

De biest moet zo snel mogelijk na de kalving worden verzameld, en bij voorkeur binnen 6 uur. Het antistofgehalte in de biest daalt immers met 4% per uur dat het melken wordt uitgesteld. In het voorkomende geval van lekkende biest voor de kalving, dient deze al voorafgaand aan de kalving uitgemolken te worden om verlies van kostbare biest te vermijden. De uier, spenen en handen moeten grondig gereinigd worden voordat de biest (bij voorkeur) manueel wordt gemolken in een gereinigd en gedesinfecteerd (bijvoorbeeld met verdund bleekwater) recipiënt. Er dient strikt gelet te worden op hygiëne, aangezien contaminatie de effectiviteit van de antistoffen kan verminderen. Kiemen in de biest inactiveren immers de aanwezige antistoffen, waardoor ze hun functie niet meer kunnen vervullen in het kalf. Het gebruik van melkrobots voor het verzamelen van biest wordt afgeraden vanwege het risico op verdunning met water en contaminatie door resten mastitismelk in de separatieleiding.

Pasteurisatie (60 minuten, 60 °C) van biest kan een uitweg bieden om bacteriële contaminatie zoals met E. coli, Salmonella spp. of Mycoplasma bovis te verminderen. Bovendien heeft recent onderzoek van ILVO aangetoond dat pasteurisatie geen invloed heeft op het antistofgehalte in de biest of in het serum van het kalf.

Bedrijfseigen biest geniet altijd de voorkeur door de specifieke antistoffen tegen bedrijfseigen kiemen en het risico op ziekte-insleep bij gebruik van bedrijfsvreemde biest. Bovendien bevat biest van de eigen moeder naast antistoffen ook andere componenten, zoals specifieke afweercellen, die het immuunsysteem van het eigen kalf boosten bij infecties. Het devies luidt dus: eigen biest eerst!

Meten is weten

Het is essentieel om de antistofconcentratie in de biest te meten om te bepalen hoeveel liter biest het kalf minimaal nodig heeft. De refractometriemethode ( lichtbrekingsindex) wordt vaak gebruikt, waarbij een Brix-waarde van meer dan 22% (± 50 g IgG/l) wordt beschouwd als de afkapwaarde voor goede kwaliteit. Ook densiteitsmeting van de biest is eenvoudig toepasbaar om een idee te krijgen van het IgG-gehalte. Een densiteit van 1.047 g/l geldt dan als afkapwaarde voor goede kwaliteit, met dien verstande dat de densiteit temperatuurafhankelijk is en meting van lichaamswarme biest aldus in een onderschatting van de densiteit (en dito biestkwaliteit) resulteert. Een densiteitsmeter is immers geijkt bij 20 °C. Voer dus steeds een densiteitsmeting uit op een kleine hoeveelheid biest van 20 °C om zeker te zijn van de kwaliteit.

Om een goede immuniteit te garanderen, dient het kalf binnen de eerste 24 uur 400 g IgG op te nemen, waarvan de eerste 200 g binnen 2 uur na de geboorte, wat neerkomt op 2 l goede biest met 100 g IgG/l. Vervolgens wordt om de 6 uur opnieuw biest aangeboden tot 400 g IgG opgenomen is. Deze richtlijnen kaderen in het feit dat de darmbarrière begint te sluiten vanaf 4 uur na de geboorte, om volledig gesloten te zijn na 24 uur.

05-3479_DIER-web

Het gebeurt al eens dat een kalf weinig of geen biest wil drinken kort na de geboorte. Dan kan overwogen worden om het kalf te sonderen. Dit wordt uitgevoerd met een flexibele slokdarmsonde op een staand of sternaal liggend kalf om de slikreflex niet te verstoren. Zonder de kop te strekken, waarbij erop gelet wordt dat de neus van het kalf zich lager dan de oren bevindt, wordt de sonde zonder forceren in de slokdarm van het kalf ingebracht. Laat daarbij steeds het kalf zelf de sonde inslikken!

Biest sonderen bij een kalf met de kop in neutrale positie.
Biest sonderen bij een kalf met de kop in neutrale positie. - Foto: SVH

Het gesondeerde volume biest moet voldoende zijn om overvloei van de pens naar de lebmaag mogelijk te maken, want enkel dan kunnen de antistoffen opgenomen worden ter hoogte van de dunne darm. De vuistregel luidt 3 à 4 l biest sonderen bij een nuchter kalf, of aanvullen tot 3 à 4 l bij een kalf dat al wat biest gedronken heeft. Na het sonderen moet het materiaal gereinigd en ontsmet worden met 6% waterstofperoxide om Clostridium-spores af te doden. Sonderen gebeurt in de regel maar één keer, om later pensdrinken te voorkomen.

Om de IgG-transfer van koe naar kalf te controleren, kan je een beroep doen op je dierenarts. Daartoe wordt er van minstens een 5-tal kalveren tussen 2 en 7 dagen oud bloed genomen. Als minstens 4 van de 5 kalveren een IgG-gehalte van ten minste 15 g/l hebben, dan kan men besluiten dat de biestvoorziening geslaagd is. Scoren 2 tot 5 kalveren lager dan 15 g IgG/l, dan spreekt men van failure of passive transfer (FPT) en moeten de kritische punten in het biestbeleid opnieuw geëvalueerd worden.

Wat bij (te)veel biest?

Wanneer een koe meer biest produceert dan haar eigen kalf nodig heeft, is het mogelijk om de biest te bewaren. Hoewel biest van de eigen moeder de voorkeur heeft, kan biest van andere koeien ook nuttig zijn, mits deze zorgvuldig bewaard en gelabeld wordt met de Brix-waarde. Biest bevat ook onder de beste omstandigheden een kleine hoeveelheid kiemen, die bij bewaring zullen vermeerderen en bijgevolg antistoffen inactiveren en het kalf besmetten. Onder de 4 °C wordt de kiemvermeerdering geremd, maar niet gestopt. Daarom kan biest in de koelkast (bij minder dan 4 °C) tot 2 dagen bewaard worden, tot 1 jaar in de diepvries (-20 °C), of met toevoeging van kaliumsorbaat (5 g/l) als bewaarmiddel. Het ontdooien van diepgevroren biest moet bij voorkeur au bain-marie bij 40-45 °C gebeuren.

Transitiemelk en verlengde biestgift

De melk van de tweede tot en met de zesde melkbeurt wordt ‘transitiemelk’ genoemd. Het voederen van deze melk aan de kalveren heeft gunstige effecten op de darmontwikkeling en persistentie van het antistofgehalte in het bloed. Met name de darmvlokken zijn langer en breder, met als gevolg een betere vertering, dagelijkse groei en darmafsluiting richting de bloedbaan in vergelijking met kalveren die meteen gewone melk gevoederd krijgen na de biest.

Produceert een koe ondanks een goed droogstandsmanagement biest van mindere kwaliteit (18-22 % Brix)? Gooi deze biest dan niet weg, maar gebruik ze om verlengd biest te verstrekken ter preventie van diarree. De antistoffen worden dan weliswaar niet meer opgenomen in de bloedbaan, maar ze oefenen wel nog een lokaal beschermend effect uit ter hoogte van de darm van het kalf. Voeg daarvoor tweemaal daags 50 (bij goede biest) tot 100 (bij minder goede biest) ml biest van tegen kalverdiarree gevaccineerde koeien toe aan de melk tot de kalveren 10-14 dagen oud zijn. Dit volume wordt verdubbeld als de koeien niet gevaccineerd zijn.

Seppe Van Hoefs (UGent)

Lees ook in Melkvee

Jaarverslag MCC: Daling melkveehouders zet zich versneld door

Melkvee Op zijn jaarvergadering op 28 maart stelde het Melkcontrolecentrum Vlaanderen (MCC) haar jaarverslag voor. “Ondanks het voorbije natte jaar en blauwtong zijn we er in Vlaanderen nogmaals in geslaagd om het niveau van melkproductie op peil te houden. Dat getuigt van een geweldig vakmanschap, dat alle steun verdient”, zegt MCC-voorzitter Tom Van Nespen
Meer artikelen bekijken