Hoe nieuwe technologieën integreren in de aardappelteelt?
Op de tweede dag van de Interpom-vakbeurs stond een debat over de integratie van nieuwe technologieën in de aardappelteelt op het programma. Vijf experten uit het werkveld gaven daarbij hun visie over deelthema’s als precisietechnieken, biostimulanten, veredeling, nieuwe genomische technieken, bemesting en waterkwaliteit.

Op Interpom lag de nadruk tijdens de voorbije edities – en zeker tijdens de laatste – op nieuwe teelttechnieken en technologieën die de aardappelteelt verduurzamen. Christophe Vermeulen, CEO van Belgapom, stelde dat zijn organisatie bewust de innovatieve kaart trekt en nieuwe bedrijven selecteert, die op de beurs hun innovaties kunnen tonen aan geïnteresseerden. Vermeulen modereerde het panelgesprek met Geert Haesaert (professor UGent), Bram Van Hecke (kabinet Vlaams minister van Landbouw Jo Brouns), Tom Destoop (Boerenbond), Bart Nemegheer (De aardappelhoeve en ondervoorzitter van Belgapom) en Jonathan Van Beek (ILVO).
Delen van data
Precisietechnieken bieden veel mogelijkheden voor opbrengstoptimalisatie en een efficiëntere inzet van gewasbeschermingsmiddelen, mest en water. Drones leveren veel interessante data op, maar het delen van die data, de kostprijs en het feit dat je voor de bediening van de drone moet samenwerken met derden leidt tot bezorgdheid bij landbouwers.
Volgens Jonathan Van Beek is het delen van data een probleem in de hele precisielandbouwsector. “De kostprijs van de dronebeelden van een perceel zal je als teler moeten compenseren met een bepaalde meerwaarde die je kan creëren. Heb je die dronebeelden aan een heel hoge resolutie nodig voor een bepaalde toepassing of kan je je behelpen met sensoren op een spuittoestel of op basis van satellietbeelden? Bij deze laatste optie valt de kostprijs volledig weg, want die beelden worden vanuit Europa gratis aangeboden. Sensoren op een spuittoestel zitten in quasi dezelfde prijsklasse als drones. En wat het delen van data betreft: bij het maken van dronebeelden laat je een extra partij toe op je bedrijf, maar dat doe je ook als een loonwerker een precisiebespuiting op je perceel uitvoert. Sinds 2021 is de dronewetgeving trouwens vereenvoudigd, zodat je als landbouwer makkelijker zelf drones kan inzetten.”
Tom Destoop vindt dat spuiten of datacollectie met een drone fundamenteel van elkaar verschillen. “Datacollectie is een extra werkgang. Boerenbond gelooft iets meer in realtimesensoren of spuittoestellen die in 1 werkgang proberen hetzelfde te doen als een dronevlucht, omdat je een speler minder nodig hebt. Onze leden zijn heel ‘beschermend’ rond hun data. Dat komt wellicht uit een gezonde argwaan, waarbij de overheid als onbetrouwbare partner wordt aanzien.”
Bram Van Hecke en Geert Haesaert hadden hier begrip voor. “Data delen mag je oogst- of verduurzamingspotentieel niet tenietdoen. De overheid zal zich in de toekomst als betrouwbare partner moeten tonen”, zei Van Hecke. “Maar we hebben die data van praktijkvelden wel nodig; anders blijft de info versnipperd van perceel tot perceel. Dan zal je nooit een goede sensor kunnen ontwikkelen en kwantitatieve adviezen kunnen geven”, pikte Haesaert hierop in. Van Hecke wees op een verschil tussen de gebruikers van data: voor onderzoekers kunnen die geanonimiseerd zijn, terwijl de overheid wél gepersonaliseerde data nodig heeft, omdat ze anders niet kan handhaven. Hij pleitte voor oplossingen op maat.
Volgens Destoop zoekt de sector naar een vertrouwelijk systeem. “Djust Connect zou hier een rol in kunnen spelen, waarbij de boer weet dat hij baas is over zijn data,dat hij heel goed kan kiezen met wie hij ze deelt en dat hij ook geënthousiasmeerd wordt om dat te doen. Boeren zijn niet tegen het delen van data voor onderzoek.”
Biostimulanten
Geert Haesaert deed in zijn carrière veel onderzoek naar biostimulanten en biologische gewasbescherming, die een alternatief voor chemische middelen kunnen bieden. Hij stelde dat er in de loop der jaren veel veranderd is. “Zo’n 10 à 20 jaar geleden kon iedereen een biostimulant op de markt brengen, nu moet men net zoals bij een gewasbeschermings-middel de werking ervan bewijzen via een dossier. Het probleem bij een biostimulant is dat een bewezen effect geen gegarandeerd effect is. Het hangt enorm af van wanneer en waarvoor je die gaat toedienen. Je moet die kiezen in functie van het probleem, want er bestaat geen biostimulant die tegen alles werkt. Vaak is het probleem dat je geen visueel effect ziet. Bij het gebruik van een herbicide zie je dat wel, want dan kwijnen de onkruiden weg. Een biostimulant is geen wondermiddel, maar er zijn bewezen effecten dat je een verbeterde nutriëntenopname en sterkere planten krijgt én dat het je gewas minder ziektegevoelig maakt.”
Plaatsspecifiek behandelen
Bart Nemegheer, zaakvoerder van het bedrijf De aardappelhoeve in Tielt, teelt zelf zo’n 250 à 300 ha aardappelen met toepassing van gps-technieken. “We werken nu al met spot sprayers in uien, maar dat is nog met een beperkte werkbreedte. Binnenkort zullen we sproeimachines ontwikkelen die echt plaatsspecifiek behandelen. Als we die techniek kunnen plaatsen op een gewone sproeimachine, kunnen we grote stappen vooruitzetten in het beperken van het aantal kilo’s actieve stoffen die we gebruiken. We zullen echt gericht moeten kijken wanneer en waarvoor we behandelen en enkel in nood nog een volleveldsbehandeling uitvoeren. Het herkennen en detecteren van ziektes in een heel vroeg stadium via artificiële intelligentie kan ervoor zorgen dat we veel minder moeten behandelen. Zo kan een preventieve behandeling uitvoeren misschien voldoende zijn en moeten we er geen systemische behandeling meer toepassen, die we dan 3 of 4 keer moeten herhalen om de ziekte weer uit ons gewas te krijgen.
Soms is het wel moeilijk, denk aan vorig seizoen met heel veel regen, waardoor we veel moesten behandelen. Onderzoekscentra zoals ILVO en Inagro moeten de landbouwers begeleiden bij het implementeren van nieuwe technieken in het teeltproces. Vaak kunnen kleine zaken het verschil maken. Denk aan bemestingsadviezen: bepaalde rassen vragen minder stikstof dan andere. Nog meer analyseren en bijbemesten indien nodig kan een wezenlijk verschil maken in de stikstofproblematiek.”
Van Hecke gaf mee dat de rol van de overheid erin bestaat om de technologietoolbox breder te maken. Hij noemde de mechanische wieder (met cameragestuurde schoffel) als mooi voorbeeld om de verduurzaming vooruit te duwen en zei dat de over-heid de kennis rond agro-ecologie moet versterken.
Haesaert pleitte voor realisme. “Vaak hoor je dat we met drones en sensoren ziektes vroeger zullen kunnen detecteren, maar we zijn nog niet zover. Het zal ook afhangen van ziekte tot ziekte. Vandaar dat we die big data nodig hebben om betere modellen te creëren.”
Van Beek stelde dat diverse bedrijven al diensten aanbieden rond plaatsspecifieke behandeling en onkruiddetectie. “Maar toch zijn die vaak nog duurder dan een gewone volleveldsbehandeling met herbiciden. Dan moet je als landbouwer kiezen tussen de nieuwe technologie – waarbij je dan meer betaalt om minder te behandelen – en het op een andere manier compenseren. Als maatschappij moeten we hier een antwoord op kunnen bieden, want de technologie – zeker rond onkruiddetectie – was 3 jaar geleden al klaar om in de praktijk toe te passen, terwijl ze nog steeds niet op grote schaal wordt toegepast.”
Veerkrachtige bodem
Bart Nemegheer benadrukte dat we moeten blijven inzetten op een veerkrachtige bodem. “Als je planten in ideale omstandigheden kunnen starten, kan je veel gewasbescherming vermijden. Samen met afnemers moeten we daarbij goed kijken naar welke teeltrotatie we het best aanhouden, zodat we voor een goede vruchtafwisseling kunnen zorgen en onze velden in topconditie blijven.”
Tom Destoop beklemtoonde dat we nood hebben aan capaciteit en riep het beleid op om ervoor te zorgen dat landbouwers op een kostenefficiënte manier kunnen blijven telen. Biologisch telen kan perfect, maar vereist heel veel arbeid. “In het kader van het charter rond MAP 7 vragen we veredelaars niet alleen om aandacht te hebben voor de perfecte friet, maar ook voor de perfecte omstandigheden voor de boer. Dat idee wint gelukkig aan belang.”
Vermeulen pikte hierop in door te stellen dat de industrie zelf vragende partij is om stappen vooruit te zetten en om zelfs voorop te lopen met het bekrachtigen van het charter.
NGT’s introduceren
Vermeulen hekelde het feit dat er nog geen definitieve wetgeving is rond de inzet van nieuwe genomische technieken (NGT’s) en dat we hierin wat achterophinken tegenover de VS en China. Van Hecke beaamde dit en stelde dat we de innovatie moeten versnellen, zoniet zullen de NGT’s een lange doodsstrijd kennen.
Haesaert gaf mee dat de technologie bestaat om een soort van ‘super-Bintje’ te telen, maar dat die in Europa op laboratoriumschaal blijft. “De wetgeving zit wat vast. Gene editing wordt beschouwd als gmo-wetgeving. Bedrijven doen die inspanning dan niet, omdat de kans dat er een techniek na 3 à 4 jaar wordt goedgekeurd heel klein is. De Europese Commissie heeft nu wel ingestemd om met de lidstaten te gaan onderhandelen. Daarbij wil men 2 niveaus introduceren: 1 waarbij NGT’s op gelijke voet worden behandeld als conventionele plantenveredeling en 1 waarbij de veranderingen te sterk blijven en waarbij ze als ggo’s (genetisch gemodificeerde organismen) worden beschouwd. Zeker naar gewasbescherming (zoals de aanpak van phytopthora) zijn er veel mogelijkheden. Door 1 gen uit te schakelen, kan je een resistente plant krijgen. Het grote voordeel is ook dat er quasi geen gevaar is op resistentie tegenover het resistentiegen. De plant moet de schimmel niet meer herkennen, het is de schimmel die de plant niet meer herkent. In de VS is men hieraan volop aan het werken via enkele patenten, maar in Europa wil men dat niet.”
Volgens Van Hecke hebben de diverse overheden in België er alles aan gedaan om NGT’s vooruit te helpen. Hij verwacht dat er op Europees vlak pas ten vroegste eind volgend jaar enig schot in de zaak zal komen. De Commissie is mee, maar de lidstaten moeten nog worden overtuigd.
Destoop zei dat Europa dreigt een geïsoleerd blokje in de wereld te worden. “In de rest van de wereld zal men onze technologie gebruiken en wij zullen erop staan kijken. Het oppikken van nieuwe technieken is – om het in wielertermen te zeggen – voor de kopgroep. Die hebben we nodig om het pad te effenen. Dan heb je een groepje na de kopgroep en tot slot het peloton met veel helpers die nog ‘laaghangend fruit’ kunnen plukken. We zoeken manieren om die groep landbouwers mee te krijgen in het verhaal van de nieuwe technieken die hun nut al hebben bewezen.”
Robuuste rassen
Bart Nemegheer, die met zijn bedrijf actief is in de versmarkt, deelde zijn ervaringen met nieuwe aard-appelrassen. “Veel robuuste rassen hebben hoge resistenties (tegen de aardappelplaag en tegen virussen), maar als de phytophthoradruk heel hoog is, verliezen ze die. De schimmel muteert dan en vindt nieuwe poorten om de aardappel aan te vallen. Het belang van de industrie is heel groot geworden, maar de versmarkt wordt steeds kleiner. In België consumeren we jaarlijks 22 kg per capita, terwijl dat in Duitsland 49 kg is. Duitsers eten dus dubbel zoveel verse aardappelen dan Belgen. De vraag is hoe we dat kunnen keren. Begin november bezocht ik alle pootgoedveredelaars op de rassenshow in het Nederlandse Emmeloord. Die zetten vooral in op export- en industrierassen. Voor de versmarkt wordt de spoeling steeds dunner.”
Geert Haesaert vulde aan door te stellen dat de phytophthoraresistentie gesteund is op 1 resistentiegen. “Als dat gen phytophthora kan omzeilen, hebben we een totaal nieuwe populatie. Met de nieuwe technieken kan je stapelen of het op een totaal andere manier aanpakken, maar die technologie hebben we nog niet.”
Bemesting en waterkwaliteit
Christophe Vermeulen hoopte op de snelle invoering van MAP 7 om de waterkwaliteit te verbeteren. Van Hecke vreesde dat we onze verplichtingen inzake de Kaderrichtlijn Water – die zegt dat we tegen 2027 alle polluenten in onze waterlopen in orde moeten krijgen – niet zullen kunnen nakomen. Hij pleitte ervoor om de sector aan het werk te zetten via overleg tussen landbouw- en natuurorganisaties. “Verder is het juist begeleiden van telers enorm belangrijk, want de ene aardappelboer is de andere niet. Met het akkoord rond MAP 7 zullen we eindelijk de omslag maken in de juiste richting. Begin 2025 zouden we MAP 7 moeten kunnen invoeren.”
Nemegheer brak een lans om de krachten te bundelen en om zoveel mogelijk te investeren in onderzoek. “Het is aan ons om proactief oplossingen te zoeken –bijvoorbeeld via AI, data en nieuwe technieken – en om zo duurzaam mogelijk aardappelen te telen.” Destoop stelde dat de meeropbrengsten stagneren. “Dat komt door teeltrotatie, fyto, bodem én bemesting. Niet bemesten is immers niet groeien.” Volgens Nemegheer speelt ook de klimaatverandering een belangrijke rol. “We mogen de impact daarvan niet onderschatten. Normale jaren worden steeds zeldzamer.”
Destoop pleitte ervoor om ook in de veredeling flexibiliteit in te bouwen, waarbij men loskomt van vaste plantdagen, oogst- en (kortere) groeiperiodes.
Van Beek gaf nog mee dat er al heel veel onderzoek is gebeurd naar het inschatten van stikstofgehaltes van aardappelen en planten. “De dienstverlening blijft wat achter, vooral omdat de kostprijzen van de meststoffen dermate laag zijn ten opzichte van de kost die je moet betalen voor de technologie. Bovendien telen we op een dermate hoog niveau dat de extra winst die je kan maken alleen maar zit in de besparing van meststoffen.”
Haesaert stelde nog dat geen enkel groeiseizoen gelijk is. “Vaak zien we in het najaar meer nitrificatie dan in de zomer en het voorjaar. Dat heeft te maken met de klimaatverstoring.”
Van Hecke sloot af met de stelling dat minister Jo Brouns landbouw als een strategische sector op meerdere vlakken ziet. “We moeten die sector ver-sterken, wat verduurzamen inhoudt. Daarbij stappen we af van de stringente kalenderlandbouw, want het weer heeft niemand in de hand.”