Johan Van Coillie pleit voor kringlooplandbouw
Dankzij enkele relatief eenvoudige aanpassingen in het rantsoen van zijn melkvee heeft Johan Van Coillie zijn ammoniak-emissie kunnen terugdringen. Volgens berekeningen ligt die emissie 30% lager dan het Vlaamse gemiddelde en zelfs 6 keer lager dan bij melkveehouders met de slechtste mest. De mest van zijn koeien werd zopas door Top Mest bekroond als de tweede beste mest van Vlaanderen.

Johan Van Coillie was niet voorbestemd om veehouder te worden. Zijn grootouders waren wel boeren en zijn vader was handelaar in veevoeder, granen en meststoffen. Die handel nam Johan over en daarna opende hij een hobbytuincentrum. Pas daarna sloeg de boerenmicrobe toe en startte hij – in 2002 – met koeien, door een bestaand bedrijf over te kopen.
Dat bedrijf in Geluveld (Zonnebeke) had een quotum van 400.000 l. Johan bouwde een nieuwe stal en dreef de productie per dier op, zodat hij zijn quotum haalde met 40 dieren in plaats van 60. Door quotum bij te kopen, groeide zijn beslag naar 50 dieren en toen het quotum werd afgeschaft, breidde hij uit tot 65 dieren.
Breed van muil tot kruis
“Vandaag zit ik opnieuw op 50 melkkoeien, onder meer omdat ik 10 ha pachtgrond ben kwijtgeraakt. Die werd opgekocht door enkele rijke industriëlen. Ik kan daardoor zelf minder voer verbouwen en liever dan extra voer te gaan inkopen, reduceer ik mijn kudde. Ik heb bovendien in de familie geen opvolger voor dit bedrijf”, zegt de veehouder, die momenteel 24 ha in gebruik heeft.
Zijn koeien zijn kruisingen van verschillende rassen, met onder meer Brown Suisse en nog een beetje Holstein. Met Jersey heeft hij geëxperimenteerd, maar met dat ras gaat hij niet verder. Wel verwacht hij goede resultaten met het Fries Hollands-ras, waar hij net mee begonnen is. “Fries Hollandse koeien zijn echte ‘ruwvoederkoeien’. Ze hebben vooral ruwvoer nodig en weinig krachtvoer. Krachtvoer heeft bij dit ras minder invloed op de productie dan bij bijvoorbeeld Holstein en ze zijn minder ziektegevoelig”, vertelt Johan.
In de genetica zoekt hij niet naar de ‘reuzekoeien’ van de veeprijskampen, maar naar koeien die ‘breed zijn van muil tot kruis’, want dat zijn volgens hem de ‘ruwvoermachines’ die passen in zijn aanpak.
Niet op school geleerd
“Zowat 3 jaar geleden ben ik beginnen nadenken over de manier waarop mijn boerderij functioneerde. Ik had bijvoorbeeld vaak goede vaarzen, die toch geen goede melkkoeien werden en ik wou weten waar dat aan lag. Ik ben mij beginnen inlezen en heb heel wat opzoekingswerk gedaan, want met de kennis die ik en de anderen van mijn generatie op school heb meegekregen, vond ik geen afdoende antwoorden.” Uit de concepten agro-ecologie en duurzame en regeneratieve landbouw boetseerde hij zijn eigen concept van kringlooplandbouw.
“Bij mijn idee van kringlooplandbouw gaat enorm veel aandacht naar de bodem. Wanneer die goed functioneert, kan je de beste resultaten behalen. Het is simpel: gezonde bodem – gezond gras – gezonde koe (gezonde melk, gezond vlees) – gezonde mest – gezonde bodem, en het cirkeltje is rond. Bij kringlooplandbouw gaat het niet altijd om de hoogste productie, maar om de meest efficiënte productie”, duidt de melkveehouder.
De eerste stap die Johan zette, was de aanpassing van het rantsoen. “Het krachtvoer en de soja gingen eruit. De soja heb ik vervangen door geplette gerst, gehakseld stro en extra porties lijnzaadschilfers. Na de eerste winter, toen de loonwerker mijn mestkelder leegpompte en uitreed op het land, vertelde die met veel verwondering dat de mest van mijn koeien niet stonk.” Daaruit besloot Johan dat er veel minder ammoniak in de mest moest zitten. Hij rekent voortaan meer op gras en grasklaver, tarwevlokken, lijnschilfers, draf, voederbieten en méteilmengsels (triticale, haver en vlinderbloemigen). Tarwevlokken bevorderen de vertering in de pens. Perspulp koopt Johan aan op momenten dat hij zelf te weinig eigen voer heeft.
Minder, maar betere eiwitten
“Dankzij die eerste voeraanpassing kunnen de koeien meer eiwitten uit het voer benutten, terwijl het voer minder eiwitten bevat. En er zit minder stikstof in de mest. Wanneer je goede, gefermenteerde mest in kleine porties op je akker of weiland aanbrengt, zal er ook minder stikstof verloren gaan door emissie of uitspoeling. Wanneer ik mijn koeien structuurrijk en eiwitarm voer geef, is de koolstof/stikstofverhouding veel hoger en is de stikstof organisch gebonden en spoelt die niet uit in de vorm van nitraat. De koolstof blijft meer in de mest zitten en is makkelijker beschikbaar voor de planten op het veld”, stelt de veehouder uit Geluveld.
“Het nadeel van snijmaïs is dat die te veel op darmniveau verteert en zo zorgt voor een slechte mestkwaliteit. Slecht verteerde mest begint te rotten in de mestkelder en zo krijg je veel emissies als ammoniak, waterstofsulfiet en methaan.
Er is te veel aandacht voor de methaanuitstoot door de koe, die dan wordt opgelost door toevoeging van Bovar, NOP 3 of SilvAir. Daar verdient de agro-industrie veel aan, terwijl er veel meer methaan emitteert uit de mestputten met slecht verteerde mest. Wanneer de koe op pensniveau gevoerd wordt, met veel gras of kuilgras, hooi en suikerrijke producten zoals perspulp of voederbieten en geplette granen (gerst, tarwe, maïsvlokken) en eventueel wat extra eiwit via lijnzaadproducten, krijg je een goed verteerde mest. Goed verteerde mest zal rijpen of fermenteren in de mestkelder. Dan heb je die emissies veel minder.” Gefermenteerde mest voedt het bodemleven, en het bodemleven voedt het gewas.
Zonder soja, zonder maïs
De volgende stap in Johans kringlooplandbouw-verhaal is dat ook de maïs uit het rantsoen gaat. “Ik gebruik wat in de maïskuil zit nog op, in veel kleinere verhoudingen dan vroeger. Maïs verteert in de darm, terwijl het beter is dat de vertering in de pens gebeurt.”
Het is niet enkel in de mest dat boer Johan resultaat ziet van de voeraanpassing. “Mijn koeien zijn veel gezonder en kunnen meer lactatieperiodes aan, waardoor ik minder jongvee nodig heb. Sinds de voeraanpassing heb ik opvallend minder antibiotica nodig en zijn mijn kosten voor de dierenarts sterk afgenomen, als ik de blauwtongproblemen van dit jaar buiten beschouwing laat. De dieren-artskosten zijn gezakt tot 0,37 euro per 100 l melk. Mortellaro is nagenoeg volledig weg en de koeien hebben daardoor niet langer een voetbad nodig. Ook bij het afkalven zijn er nu minder problemen, zelfs als er tweelingen geboren worden. Er is bijna geen ketose meer en de koeien zijn vitaler.” Bovendien heeft kringlooplandbouw een positief effect op de veehouder zelf. Boer Johan vond hierdoor zijn liefde voor de stiel terug.
De melkproductie ligt – onder normale omstandigheden – bovendien niet veel lager dan ervoor. “Enkel na de voorbije winter was de melkproductie minder goed. Door het aanhoudende natte weer heb ik het grasland niet kunnen bemesten. De eerste snede werd hierdoor dit jaar pas op 9 juni gemaaid. De koeien konden dit jaar ook minder op de weide. Zonder die uitzonderlijke omstandigheden ligt de melkproductie echter niet veel lager dan ervoor. De impact van dergelijke weersfenomenen is wel groter als je met een grasrantsoen werkt dan als je met een rantsoen van maïs en soja werkt”, geeft hij toe.
Iets minder melk, maar met betere gehaltes
Vroeger haalde Johan 11.000 l en nu haalt hij in een normaal jaar ruim 9.000 l. “Maar de gehaltes zijn hoger. Ik zit nu op een eiwitgehalte van 39 en een vetgehalte van 47,5 en het vetgehalte kan nog hoger. Of je nu met of zonder maïs en soja voert, de kosten om die laatste 1.000 l melk uit de koe te halen, wegen zelden op tegen de extra opbrengst”, geeft de veehouder mee.
Johans collega Peter Bauwens, die ongeveer dezelfde voerstrategie volgt voor zijn melkvee en die eerste werd in de wedstrijd van de beste mest van Vlaanderen, haalt naar verluidt nog wel de 11.000 l. Van Coillie merkt bovendien dat het gehalte aan Omega 3 in de melk gestegen is, wat hij toewijst aan het voer van gras en lijnzaad.
De juiste eiwitten uit het gras
Vorig jaar en dit jaar heeft Johan op zijn gras enkel dierlijke mest en een beetje ureum uitgereden. “In volume gras zat ik maar net iets onder het volume van toen ik nog kunstmest gebruikte, maar de kwaliteit van het gras is beter. Met kunstmest behaalde ik 20% eiwit met waardes van 60 voor darm verteerbaar eiwit (DVE), de eiwitten die je als veehouder wil, en 90 voor onbestemd eiwit balans (OEB), de eiwitten die je als veehouder liever niet hebt, omdat die het dier belasten. Zonder kunstmest en met mijn ‘betere’ dierlijke mest op het gras haal ik 14% eiwit, met 75 DVE en 15 OEB.
Het is wel belangrijk om het gras ook niet te jong te maaien: eerder half mei dan half april voor de eerste snede. Dan krijg je een graskuil met meer structuur en een lager OEB-gehalte.” Het gras heeft bovendien langere wortels dan in de periode met kunstmest en ook boven de bodem merkt de veehouder meer biodiversiteit op.
“Bij een hoog OEB krijg je opnieuw slechte mest met veel onverteerd eiwit, dat zal rotten in de put. Het suikergehalte in mijn gras is hoger, omdat het gras de suikers efficiënt kan benutten en die suikers niet moet verbranden om het overtollige nitraat te verwerken.”
Johan begrijpt waarom zoveel veehouders vasthouden aan maïs en soja. “In het onderwijs hebben hele generaties te horen gekregen dat het zo moest. Bovendien is de hele agro-industrie afgestemd op dat verhaal van maïs en soja, en van krachtvoer voor de melkrobots. Maïs biedt zekerheid, is altijd en overal beschikbaar tegen gekende prijzen en zorgt voor een goede melkproductie. Voor de koeien is gras echter nog beter.”
Het beste bewijs dat maïs, soja en krachtvoer niet zaligmakend zijn, vond Johan bij zijn grootvader. “Die werkte nog grotendeels op buikgevoel en ervaring en veel ander voer dan gras was er toen niet beschikbaar. Kennis van genetica en berekeningen van voerrendementen bestonden nog niet. En toch had mijn grootvader in zijn tijd (1954) al een koe die 10.000 kg melk produceerde in 300 dagen.”
Erkenning als emissiereductie
Als het gaat over emissies – zij het ammoniak, stikstof of methaan – dan kijken de overheid en de sector te vaak naar ‘end of pipe’-oplossingen. “Emissiearme stalvloeren, luchtwassers, producten voor de mestkelders, mestvergisters… bestrijden allemaal de symptomen, maar niet de oorzaken. Door te werken op het rantsoen kan je al heel wat emissies voorkomen en dan moet je daarna minder inspanningen leveren om die emissies weg te krijgen”, vertelt de melkveehouder.
Johan Van Coillie zou graag zien dat voeraanpassingen zoals hij die deed door de overheid erkend worden als maatregel om emissies te reduceren. “Controles op wat de koeien gegeten hebben, zijn natuurlijk moeilijk te realiseren, maar het ureum-gehalte is een alom bekende parameter in de melk die een goede indicatie geeft.”
Premies voor voeraanpassingen zijn volgens hem dan weer minder een noodzaak. “Dit verdient zichzelf terug, omdat je op deze manier je kosten naar beneden haalt. Het komt erop aan om met zo weinig mogelijk externe input je bedrijf draaiende houden en om je eigen mineralen als stikstof, fosfor en potas zo efficiënt mogelijk te benutten”, stelt hij. “De landbouw zal bovendien altijd beter gebaat zijn bij een motiverend beleid dan met het vooral sanctionerende beleid dat we vandaag kennen.”
De veehouder pleit er ook voor om minder kunstmest te gebruiken. “Waarom wordt in de Vlaamse regelgeving nog steeds zo hard ingezet op kunstmest? Twee onafhankelijke studies met 100 jaar verschil hebben aangetoond dat tot 60% van de kunstmest niet opgenomen wordt door de planten, en dus verloren gaat. Kunstmest is niet goed voor het milieu en niet goed voor de portemonnee van de boer. De productie gebeurt ook nog eens buiten Europa. Geef boeren toch de kans om hun dierlijke mest te verbeteren en om die optimaal te gebruiken in plaats van boeren te blijven aanmoedigen om die dure kunstmest te gebruiken.” Hij raadt elke boer en beleidsmaker aan om op het internet op zoek te gaan naar ‘Brief van Anton Nigten aan de Nederlandse boeren deel 2’, om dan hun visie op kunstmest opnieuw te overwegen.
Opnieuw bovengronds drijfmest uitrijden
Van Coillie pleit er ten slotte voor om te stoppen met het injecteren van drijfmest in de bodems en om opnieuw te gaan voor het bovengronds uitrijden. “Een recente Nederlandse studie stelt dat bovengronds drijfmest uitrijden – in ideale omstandigheden – de beste resultaten oplevert inzake stikstofopname. Bij het injecteren wordt de drijfmest te geconcentreerd op strookjes.
Dat de mest van mijn koeien verkozen werd als de tweede beste mest van Vlaanderen bevestigt mijn vermoeden dat ik de juiste weg ben ingeslagen. Ik hoop dat ik een inspiratie kan zijn voor de volgende generatie melkveehouders in Vlaanderen”, besluit Johan Van Coillie.