Zuivelsymposium vraagt zich af hoe een duurzame zuivelsector eruit ziet
De keynotespeeches en het expertendebat op het jaarlijkse zuivelsymposium van VLAM en BCZ riepen heel wat interessante vragen over de toekomst van de zuivelsector op. Maar vooral de verduurzaming van de sector, wat dat precies inhoudt en hoe melkveehouders daartoe gestimuleerd kunnen worden, vormde de kern van de discussie die namiddag.

Experten stelden zichzelf op 24 oktober een aantal belangrijke vragen over de toekomst van de zuivelsector op het jaarlijkse zuivelsymposium van het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM) en de Belgische Confederatie van de Zuivelindustrie (BCZ). Hoe draagt de sector bij aan een duurzamere toekomst? En welke innovaties zullen deze ambities in een stroomversnelling brengen? Hoe gezond is zuivel? Zullen we überhaupt nog zuivel consumeren in 2050, en hoe kan het landbouwsysteem er dan uitzien?
Jeroen Watté, agro-ecoloog verbonden aan de European Agroforestry Federation, brak in zijn keynote speech een lans voor regeneratieve landbouw. “Bij een omschakeling naar regeneratieve melkveehouderij zijn er veel win-wins voor de bodem, het watersysteem en het klimaat.”
Dit kan samengaan met beter eten, meer autonomie en een beter boereninkomen, mits een aantal voorwaarden vervuld worden. “Pioniers in de regeneratieve landbouw staan er voorlopig helemaal alleen voor.” Professionele ecosystemen zijn volgens de agro-ecoloog volledig gericht op de gangbare landbouwmodellen. “Overheden moeten boeren die hierin meestappen toekomstperspectief bieden via het inkomen! Ook de ketens kunnen de ontwikkeling van regeneratieve landbouw verder ondersteunen met middelen.”
Kringloopmelkveehouderij
Lien Callewaert, directeur van BCZ-CBL en ondervoorzitter van MilkBE, pikte tijdens het debat na de keynotespeeches in op een opmerking vanuit het publiek, dat veehouders vooral de afweging maken of verduurzaming wel economisch concurrentieel is. “De sector moet erover waken dat duurzaamheidsdoelen haalbaar blijven voor veehouders. Sowieso is er voor melkveehouderijen geen one size fits all-manier om te verduurzamen.”
“Die keuze kan wel flink beïnvloed worden door de markt, overheid en omgeving”, merkte Kurt Sannen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) op. Een duurzamer melkveehouderijmodel “komt er niet zonder steun van de overheid”. “Landbouwpremies en vergoedingen hebben een belangrijke sturende rol te vervullen naar de ontwikkeling van kringloopmelkveehouderij.”
Deze circulaire vorm van melkveehouderij poogt stikstofverliezen te beperken door middel van lokale voederproductie (met zoveel mogelijk grasland, grasklaver, kruiden, granen en andere eiwitgewassen), minder kunstmestgebruik en beter bodembeheer. “Een aantal kosten, zoals de aankoop van krachtvoer en kunstmest, dalen, maar een koe levert ook minder melk op.” De productie van melk daalt door het gebrek aan controle over een rantsoen met meer weidegang en minder krachtvoer.
Extra ondersteuning van ketenverkorting, overheid en markt blijven dan ook nodig volgens Sannen. “Er is nood aan meer onafhankelijke advisering, begeleiding en praktijkonderzoek naar circulaire melkveehouderij. De zuivelverwerkende sector kan dan weer een beloningssysteem ontwikkelen om het behalen van een aantal duurzaamheidsindicatoren te stimuleren.”
Uiteindelijk draait het volgens de INBO-onderzoeker om het maken van een duidelijke keuze: stemmen overheid en zuivelsector hun beleid af op kringloopmelkveehouderij om het te ondersteunen, of niet?
Perspectief
Om dat perspectief draait het volgens Peter De Jong, verbonden aan NIZO en Hogeschool Van Hall Larenstein. “Melkveehouders zijn emotioneel verbonden met hun bedrijf, waardoor ze gerust bereid zijn om (een tijdje) verlies te draaien. Zolang er maar perspectief is voor hun bedrijf, en dat perspectief begint bij de overheid.”
Callewaert beaamt dat de wil om te verduurzamen bestaat bij melkveehouders, mits perspectief op lange termijn. “Dat signaal hoorden we duidelijk bij de boerenprotesten eerder dit jaar. Investeringen moeten kunnen renderen.”
Veel is mogelijk wanneer de spelregels duidelijk zijn en niet plotsklaps veranderen, aldus De Jong. “Ondanks de reële bedreigingen, zijn er ook veel kansen voor de zuivelsector in België en Nederland: melk is intrinsiek gezond en kan duurzaam geproduceerd worden, de vraag naar melk neemt wereldwijd toe en België en Nederland behoren tot de top van landen waar duurzame zuivelproducten worden gemaakt. Onderschat ook de kracht van innovatie niet.”
Zuivelverwerkers
Volgens Watté en Sannen kunnen zuivelverwerkers dus meer doen om melkveehouders richting duurzamere landbouwmodellen te sturen. “Boeren meekrijgen in het duurzaamheidsverhaal doe je door de prijs die zij krijgen voor hun melk te verhogen. Een verdienmodel voor verduurzaming creëren is niet alleen de taak van de overheid, maar ook van de rest van de keten”, aldus Jeroen Watté tijdens het debat. “Zuivelverwerkers leggen het best extra geld neer voor science based duurzaamheidstargets.”
De zuivelverwerkers doen al een hele hoop om de sector te verduurzamen, meent Callewaert. “Met het duurzaamheidscharter van MilkBE bestendigden we de bestaande verduurzamingsprincipes al, en ondersteunen we melkveehouders naar verdere verduurzaming. Er is geen one size fits all-oplossing, maar het is wel een duidelijk signaal dat we duurzaamheid stimuleren.”
Daarnaast verwijst Callewaert naar de Klimrek-klimaatscans, een project waar MilkBE partner in is. Deze tool brengt de broeikasgasuitstoot van melkveehouderijen in kaart en werkt concrete stappen uit om de bedrijfsvoering te verduurzamen.
Aan goede intenties in de zuivelverwerkende sector is er geen gebrek, maar niet elke schakel van de zuivelketen is mee met het duurzaamheidsverhaal, zegt Watté. “Melkveehouders krijgen van sommige melkophalers het tegenovergestelde verhaal te horen, en zouden van hen juist moeten inzetten op krachtvoer om de melkproductie op te schalen.”
Totaalplaatje
Vanuit het publiek kwam tijdens het debat de opmerking dat intensieve melkveebedrijven een lagere klimaatimpact hebben. CO2/l melk is volgens Sannen echter geen goede indicator voor duurzaamheid. “Zowel de milieu- als klimaatimpact en de impact op de biodiversiteit moet in rekening gebracht worden bij het scoren van duurzaamheid.”
Sannen noemde tijdens zijn presentatie een aantal mogelijke prestatie-indicatoren: aantal dieren per hectare, eigen eiwitteelt, ruw eiwit in rantsoen, weidegang, afbouw gebruik externe mest en stikstofbodemoverschot per hectare op het bedrijf. “De zuivelverwerkende sector kiest het best de juiste indicatoren bij het belonen van verduurzaming.”
“Pas op voor ‘koolstof-tunnelvisie”, beaamt Watté. “Boeren zijn systeembeheerders, geen ‘CO2/l-verminderaars’.”
Duurzame bedrijfsmodellen
Kunnen melkveehouders wel nog volgen als alle duurzaamheidsdoelen van hen verwacht worden, vroeg dezelfde toeschouwer zich af. Zoals Callewaert al opmerkte, moet verduurzaming haalbaar blijven voor melkveehouders. Toch ziet Veerle Van Linden, senior researcher bij het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), heel wat win-wins. “Het advies dat uit de Kimrek-tool vloeit, streept vaak meerdere duurzaamheidsdoelen af, die breder gaan dan enkel het inperken van de uitstoot van emissies.” Het ILVO is ook een partner van het Klimrek-project. “Daarbij is het belangrijk om ervoor te zorgen dat de verbetering van een bepaalde indicator, andere indicatoren niet verslechtert of zelfs teniet doet.”
Van Linden stelde op het zuivelsymposium ook 2 innovatieve melkveehouderijconcepten voor, het resultaat van een onderzoeksproject van ILVO. De 2 bedrijfsconcepten proberen op zoveel mogelijk verschillende vlakken de duurzaamheid van een melkveehouderij te verbeteren. ILVO werkte deze concepten uit, met als basisdoelstelling een ammoniakemissiereductie van 15%, maar ook het op peil houden van het inkomen van de boer en de verhoging van de ecologische en ruimtelijke duurzaamheid. Tegelijk is maatschappelijk verantwoord ondernemen, waaronder ook dierenwelzijn valt, het doel.
De concepten – de ‘Melkveehoutboer’, waarbij ingezet wordt op de omslag naar agroforestry op een melkveebedrijf, en de ‘Melkveestromenboer’, die ingezet wordt voor de omslag naar meer circulariteit en eiwitdiversificatie – dragen daardoor bij aan de eiwittransitie en aan plantaardige zuivelproductie. Ze zouden ook bijdragen aan circulariteit, biodiversiteit, klimaatadaptatie en -mitigatie, dierenwelzijn en aan een verbetering van de contacten met burgers. “De concepten bestaan nu op papier, maar vragen om verdere praktijk, uitwerking, verkenning en verdieping”, aldus Van Linden. “Er is nog werk aan de winkel.”
Voer voor discussie
Toch blijft het moeilijk om een degelijk systeem te ontwikkelen om boeren te belonen voor geleverde ecosysteemdiensten. “Sommige ecosysteemdiensten kan je gewoon niet becijferen in een duurzaamheidsdoel voor landbouwers, maar dat betekent niet dat we er niet op inzetten”, aldus Van Linden. Sannen blijft erbij dat “het wel mogelijk is om eenvoudige, meetbare indicatoren te ontwikkelen, die op een bedrijf opgevolgd kunnen worden, waar melkveehouders een toeslag voor zouden krijgen.”
Of de Belgische melkveehouderij nu de meest duurzame ter wereld is of niet – “We bewijzen de melkveesector geen dienst door te zeggen dat het de meest duurzame ter wereld is”, aldus Sannen – alle deelnemers waren het ermee eens dat de weg vooruit duurzamer zal zijn. Wat dat juist inhoudt, en hoe boeren gestimuleerd moeten worden om hun bedrijf te verduurzamen, blijkt dus nog voer voor discussie.