Startpagina Groensector

Waar mag een aannemingsbedrijf in de groensector zich vestigen?

Tuinaannemers en andere ondernemers in de groene sector hebben het niet gemakkelijk als het aankomt op het vinden van een goede bedrijfslocatie. Het zijn geen werkelijke landbouwers, maar industriële allures hebben de meeste bedrijven uit de groene sector evenmin. Agrarische gebieden en industriezones lijken daarom al af te vallen als zones waar deze bedrijven zich kunnen vestigen, terwijl voormalige hoeves juist ideale gebouwen blijken te zijn.

Leestijd : 8 min

In dit artikel belichten we de vestigingsmogelijkheden, ook in agrarisch gebied. Bij aanvang van deze uiteenzetting moet meteen een onderscheid gemaakt worden tussen tuinbouwers en tuinaannemers

Verschil tussen tuinbouwers en tuinaannemers

Tuinbouwers horen met hun bedrijf (zowel de gronden als de gebouwen en constructies) thuis in agrarisch gebied. Tuinbouw, in zijn spraakgebruikelijke betekenis te begrijpen als het kweken van groenten en fruit of van planten en bloemen moet namelijk in principe worden beschouwd als landbouw in de ruime zin. Tuinbouw onderscheidt zich van traditionele akkerbouw door de meer bedrijfsmatige en intensieve wijze van bewerking en door de hoge opbrengsten. Het staat evenwel vast dat ook tuinbouwactiviteiten een grondgebonden karakter moeten hebben, en in verband moeten staan met het landbouwproductieproces indien zij zich in agrarisch gebied willen vestigen.

De tuinbouwer dient op dit vlak te worden onderscheiden van de tuinaannemer/tuinaanlegger, die daarentegen beroepshalve tuinen en andere groenobjecten aanlegt, eventueel ontwerpt en onderhoudt. Dit is dan ook een niet aan landbouw verwante activiteit, die zich in principe niet in agrarisch gebied kan vestigen.

Wanneer tuinaannemers zich beperken tot het uitvoeren van werkzaamheden aan tuinen van derden, is de situatie duidelijk. Het gebeurt evenwel ook dat tuinaannemers een beperkte hoeveelheid planten zelf opkweken. Deze dubbele functionaliteit moet zorgvuldig worden beoordeeld om te weten in welk gebied dergelijk bedrijf zich kan vestigen. Uit rechtspraak blijkt dat het economische aspect van de bedrijvigheid hiertoe ondergeschikt is aan het maatschappelijk doel van de vennootschap, wanneer moet worden geoordeeld welk aspect van het bedrijf (tuinbouw dan wel tuinaanneming) het meest doorweegt in de beoordeling van een vergunningsaanvraag.

De vergunningverlenende overheid zal daarom bij een aanvraag in agrarisch gebied concreet moeten nagaan of het vanuit stedenbouwkundig oogpunt om een bedrijf gaat dat is gericht op of dat aansluit bij de landbouw, dan wel of het geen verdoken aanvraag betreft om een gebouw op te trekken dat intrinsiek niet in agrarisch gebied thuishoort. Een bedrijf dat dus zowel planten kweekt als tuinen aanlegt en onderhoudt, kan derhalve thuishoren in agrarisch gebied. In wat volgt, gaan we specifiek in op de situatie waarin de zuivere tuinaannemers zich bevinden, of deze die hoofdzakelijk als tuinaannemer moeten worden aanzien en niet als tuinbouwers.

Woongebied

Volgens het Inrichtingsbesluit zijn de woongebieden niet enkel bestemd voor wonen, maar onder meer ook voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf. Dit alles natuurlijk voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving. Het bedrijf van een tuinaannemer kan zich zodoende doorgaans als ‘kleinbedrijf’ in een woongebied huisvesten.

Handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf zijn in de woongebieden echter slechts toegelaten onder de dubbele voorwaarde dat enerzijds de bedrijfsactiviteiten bestaanbaar zijn met de bestemming woongebied (en dus niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd), én dat zij anderzijds ook concreet verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.

Bij de beoordeling van de bestaanbaarheid met de bestemming ‘woongebied’ moet rekening gehouden worden met de aard en de omvang van het bedrijf ten opzichte van deze bestemming. Bij het beoordelen van de verenigbaarheid met de onmiddellijke omgeving, moet dan weer rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de onmiddellijke omgeving. Zo onder meer de aard en het gebruik van de in de omgeving bestaande gebouwen of open ruimten.

Zo kan een tuinaannemingsbedrijf dus nog steeds geweigerd worden in woongebied ofwel wegens het intrinsiek hinderlijke of storende karakter van het bedrijf zelf (bijvoorbeeld door een te ‘industriële’ bebouwing, een te hoge mobiliteitsdruk, geluidshinder door het gebruik van machines, enz.), ofwel wegens het bijzondere karakter van het woongebied zelf (bijvoorbeeld een louter residentiële wijk, woongebied met landelijk karakter, een woonpark, enz.).

Wanneer het tuinaannemingsbedrijf zeer ruime proporties aanneemt qua omvang, hinder, etc., zal het bijgevolg niet langer thuishoren in de woongebieden. In dat geval zal een dergelijke onderneming eerder gevestigd moeten worden in een kmo-zone, ambachtelijke zone of industriegebied volgens de gewestplannen of een RUP (ruimtelijk uitvoeringsplan).

Dan toch agrarisch gebied?

Zoals we eerder in dit artikel al stelden, is een zuiver tuinaannemingsbedrijf geen agrarisch bedrijf, waardoor de vestiging ervan in landbouwgebied principieel niet mogelijk is. Er werden echter wel enkele uitzonderingsmogelijkheden voorzien voor de situatie waarbij een tuinaannemer zich wil vestigen in een bestaand landbouwbedrijf. Door middel van een uitzonderingsregel voor zonevreemde functiewijzigingen, kan een reeds bestaand gebouw ’met als hoofdfunctie land- of tuinbouw’ immers toch een zonevreemde functiewijziging krijgen voor de loutere opslag van materiaal (art. 8 Besluit zonevreemde functiewijzigingen) of voor een tuinaanlegbedrijf (art. 9 Besluit zonevreemde functiewijzigingen). Hierbij wordt wel duidelijk een onderscheid gemaakt tussen de tuinaanlegbedrijven enerzijds (waarvoor de toepassing van artikel 8 en 9 wel mogelijk is), en anderzijds de tuincentra (een winkel gespecialiseerd in de verkoop van tuinartikelen) die voor deze uitzonderingen niet in aanmerking komen.

Indien het gebouw ook als bouwkundig erfgoed werd opgenomen (wat wel vaker het geval is bij oudere hoeves), biedt dit ook nog de mogelijkheid om een (nog ruimere) zonevreemde functiewijziging te verkrijgen (art. 10 Besluit zonevreemde functiewijzigingen). Deze uitzonderingsbepaling geldt overigens niet enkel voor landbouwgebouwen, maar voor alle gebouwen of gebouwencomplexen die opgenomen zijn in de vastgestelde inventaris van het bouwkundige erfgoed.

Om een zonevreemde functiewijziging te kunnen verkrijgen, moet wel steeds aan een aantal voorwaarden voldaan worden, zoals onder meer:

• Het bestaand gebouw moet hoofdzakelijk vergund of vergund geacht zijn

• Het bestaand gebouw moet bouwfysisch geschikt zijn voor de nieuwe functie. Dit houdt in dat er geen ingrijpende werken uitgevoerd hoeven te worden voor de nieuwe functie van tuinaanleg.

• Wanneer een functiewijziging wordt gevraagd van een gebouw dat werd opgenomen op de inventaris van het bouwkundig erfgoed, is het bovendien vereist om aan te tonen dat de voortzetting van de vroegere functie niet haalbaar blijkt of dat het de leefbaarheid van het gebouw niet garandeert én dat de nieuwe functie de erfgoedwaarde ongeschonden laat of verhoogt.

De vermelding op de inventaris van bouwkundig erfgoed is minder verregaand dan een ‘beschermd monument’, maar men zal er wel rekening mee moeten houden dat de vergunningverlenende overheid en het departement Onroerend Erfgoed het gebouw zo weinig mogelijk zal willen veranderen en mogelijk zelfs bijkomende voorwaarden zal opleggen om het gebouw in haar authentieke staat te behouden of zelfs terug te brengen.

Zoals de naam het zelf al zegt, gaat het dus enkel om functiewijzigingen van reeds bestaande en vergunde gebouwen. Dit betekent dat een tuinaannemer die zich in een oude hoeve in het agrarisch gebied wil vestigen heel goed moet beseffen dat hij het met de gebouwen moet doen die er reeds staan, omdat bijbouwen zo goed als onmogelijk is.

Vergunningsplicht?

Tot slot is het natuurlijk belangrijk om te weten of, en zo ja, wanneer, de uitoefening van de functie, dan wel de functiewijziging, vergunningsplichtig is of wanneer deze zijn vrijgesteld van vergunning.

Wanneer het tuinaannemingsbedrijf wordt uitgebaat (of opgestart) bij of in een woning, waarbij de aanneming een nevenfunctie betreft bij de woonfunctie, dan geldt er doorgaans een vrijstelling van de vergunningsplicht, tenminste voor zover deze functie niet strijdig is met lokale verordeningen, plannen van aanleg of verkavelingsvergunningen. U doet er dus steeds goed aan om u op voorhand grondig te informeren bij de dienst Omgeving van de betrokken stad of gemeente of er op uw perceel of woning bijkomende bepalingen worden opgelegd.

Er geldt, onder bepaalde voorwaarden, eveneens een vrijstelling van vergunningsplicht voor een bijgebouw bij de bestaande woning. Zo bestaat de mogelijkheid om een tuinhuis, kleine schuur, zeecontainer… bij de bestaande woning te bouwen of te plaatsen zonder vergunning, waarin ook het materiaal voor de tuinaannemingsactiviteiten kan worden gestald.

Om vrijgesteld te zijn van vergunning, zijn hier wel enkele strikte voorwaarden aan verbonden. We vermelden hier alvast de belangrijkste:

• Zo gaat het om een maximum van 40m² aan vrijstaande bijgebouwen per woning. De reeds bestaande vrijstaande bijgebouwen (bijvoorbeeld tuinhuizen) moeten meegeteld worden bij de berekening van deze maximale oppervlakte. Aangebouwde bijgebouwen moeten niet meegeteld worden.

• Het vrijstaande gebouw mag maar een hoogte hebben van maximaal 3,5 m.

• Het gebouw moet opgetrokken worden binnen een straal van 30 m van de (betrokken) woning. Het volstaat dus niet dat er een andere woning gelegen is binnen een straal van 30 m van het bijgebouw wanneer dit te ver van de eigen woning zou worden ingeplant.

• Het gebouw moet steeds 1 m van de perceelsgrens verwijderd blijven in de achtertuinzone en op 3 m van de perceelsgrens in de zijtuin. Het mag ook gebouwd worden tegen een bestaande scheidingsmuur, mits deze scheidingsmuur zelf niet gewijzigd wordt.

Ook wanneer u een bestaand gebouw volledig wijzigt van functie van bijvoorbeeld ‘wonen’ naar ‘tuinaanneming’, heeft u een vergunning nodig om deze functiewijziging te kunnen doorvoeren, zelfs wanneer het niet zonevreemd is.

Tot slot dient ook gewezen te worden op de mogelijk noodzakelijke melding of vergunningsaanvraag wegens de impact op de milieufactoren. De aard en de omvang van het bedrijf zal ook hier opnieuw doorslaggevend zijn.

Dit is afhankelijk van onder meer de hoeveelheid aan eventuele opslag van maaisel, van het al dan niet zelf composteren van groenafval, van het aantal gestalde voertuigen op het terrein, van de totale drijfkracht van de aanwezige machines en van de opslag van brandstof. Deze aspecten zullen doorslaggevend zijn om te weten of er een omgevingsvergunning moet voor worden aangevraagd, of er daarentegen sprake is van een meldingsplicht of vrijstelling.

Conclusie

Voor aannemingsbedrijven uit de groene sector bestaat er geen specifieke bestemming in het inrichtingsbesluit. Op het gewestplan of in ruimtelijke uitvoeringsplannen is er dus niet meteen één gebied waar deze bedrijven zich moeten vestigen. Er zijn meerdere gebieden mogelijk, maar dan wel telkens met hun beperkingen of eigenheden.

Zo zijn tuinaannemingsbedrijven ‘zone-eigen’ in woongebied wanneer zij onder meer qua omvang en aard verenigbaar blijven met de onmiddellijke omgeving. Omvangrijkere bedrijven zullen daarentegen moeten uitwijken naar kmo-zones of industriegebieden. Er zijn evenwel ook enkele mogelijkheden om zich zonevreemd te vestigen in bijvoorbeeld agrarisch gebied, hoewel de tuinaanneming geen agrarische functie betreft. Hiervoor dient dan wel op zoek te worden gegaan naar een bestaand landbouwbedrijf waarvan de gebouwen een functiewijziging kunnen ondergaan zonder aanzienlijke bouwfysische aanpassingen.

Voorwaarden

Alle voorwaarden waaraan moet worden voldaan opdat uw exploitatie vrijgesteld zou zijn van vergunningsplicht, kunt u nalezen in het Vrijstellingsbesluit of via de website van Vlaanderen (www.vlaanderen.be/omgevingsvergunning/stedenbouwkundige-handelingen). Indien u niet aan alle voorwaarden voldoet, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor stedenbouwkundige handelingen.

Voor wat betreft de milieu regelgeving (en voornamelijk de indeling volgens Vlarem II), bestaat er een handige checklist.

Jan Opsommer

Lees ook in Groensector

VLAM promoot ook de groensector

Groensector Net zoals de andere sectoren in de land- en tuinbouw promoot het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM) ook de groensector. Zo organiseert het campagnes in Vlaanderen om het verbruik van bloemen en planten te stimuleren en promoot het de diensten van de professionele Vlaamse tuinaannemers. Verder ondersteunt VLAM Vlaamse bedrijven die bloemen en planten exporteren met communicatie naar mogelijke handelspartners en naar de vakpers.
Meer artikelen bekijken