Onze voedingspatronen veranderen van tijd tot tijd. Wanneer we meer verdienen, gaan we ook meer eten. Dat zorgt voor een stijgende milieu- en gezondheidsimpact, want met meer geld gaan we ook meer voedsel verspillen en meer ‘lege calorieën’, vlees, zuivel en verzadigde vetten opnemen. Liesbet Vranken, hoogleraar bio-economie aan KU Leuven, legt het ons uit.
Voedingsconsumptie en duurzaamheid
“Als die inkomensafhankelijke wijziging in de voedingsconsumptie zich voortzet in alle andere landen, gaan de broeikasgassen door plant- en dierproductie stijgen met 32% tegen 2050. Bovendien stijgt de wereldbevolking tussen 2013 en 2050 met 30%, wat ervoor zal zorgen dat de uitstoot van broeikasgassen uiteindelijk met 80% zal stijgen”, aldus Vranken.
Wijziging voedingspatroon
“Wat zou er gebeuren als we erin zouden slagen om ons voedingspatroon te wijzigen?”, stelt Franken zich de vraag. “We kunnen met z’n allen overschakelen naar een vegetarisch dieet, waarbij geen vlees of vis meer geconsumeerd wordt, of naar een pescetarisch dieet, waarbij we enkel geen vlees meer eten. Dan is er ook nog het Mediterraans dieet op basis van veel groenten, fruit en vezels, en een occasionele consumptie van vlees. Alle 3 de opties zullen zorgen voor een sterke daling van broeikasgasemissies ten opzichte van de situatie waarin we onze huidige voedingsconsumptie voort zouden zetten. We zouden ook minder land nodig hebben om voedsel te verbouwen.”
Gevolgen voor gezondheid en milieu
“Als de voedingsconsumptie afhankelijk blijft van het inkomen, zullen mensen vaker diabetes type II, kanker en hartaandoeningen krijgen”, gaat Vranken verder. “We kunnen dus veel voordelen behalen door ons eetpatroon aan te passen, en dat is dan ook een grote uitdaging voor de mens de volgende jaren.
Wat we kunnen doen om tot een duurzamer en gezonder voedselsysteem te komen, kan ik samenvatten in 3 pijlers:
1. Minder voedselverlies en –verspilling: Als we water, land en bemesting gebruiken om daarna de geproduceerde voeding weg te gooien, is dat verspilling van middelen.
2. Voedselproductiepraktijken verbeteren: Denk maar aan andere voedingsrantsoenen, of het telen van klimaatrobuuste gewassen om uitstoot te reduceren.
3. Wijziging in voedingspatronen: We moeten meer gaan letten op de kwaliteit van onze voeding en minder op de laagst mogelijke prijs. Goedkope voeding wordt ook meer verspild. Producten met de laagste prijzen komen vaak ook van het buitenland, wat de milieu-impact een stuk groter maakt dan iets duurdere lokale voeding.”
Bewust maken
“We moeten de consumenten meer bewust maken van de voeding die ze kopen, en ze de kans geven om steeds te weten waar hun voeding vandaan komt. Dat kunnen we doen op 2 manieren. Als eerste moeten we trachten om een stimulerende voedingsomgeving te creëren, waarbij de duurzame keuze de makkelijke keuze wordt. Winkels kunnen daaraan bijdragen door de duurzame en gezonde producten meer vooraan in de winkelrekken te plaatsen. Mensen zullen daar dan onbewust sneller naar grijpen. Jammer genoeg heeft dat enkel een effect op korte termijn, want in een andere omgeving zet dat gedrag zich niet voort.
Daarnaast kan je inzetten op informeren en motiveren. Dan gaan we ervoor zorgen dat duurzame en gezonde voeding de meest wenselijke keuze is. Dat is moeilijker te realiseren, maar als we daarin slagen heeft dat effect op langere termijn.”
Attitude-gedragskloof
“De moeilijkheid van informeren en motiveren ligt bij de attitude-gedragskloof”, legt Vranken uit. “We merken dat er een steeds grotere interesse is bij consumenten als het gaat om duurzaam geproduceerde producten, want ze geven aan bereid te zijn om daar meer voor te betalen. Toch zien we dat niet terug in het koopgedrag.
Dat komt enerzijds doordat het begrip duurzaam veel betekenissen heeft. Je hebt een economische, sociale, en milieudimensie. Dan kan men ook nog kijken naar bijvoorbeeld watergebruik, landgebruik en uitstoot van broeikasgassen, om niet te spreken van alle labels die nu ontstaan voor duurzaamheid.
Er zijn ook producenten die doen aan ‘greenwashing’. Ze zien dat duurzaamheid leeft bij de klant en plaatsen daarom een duurzaamheidslabel op hun verpakking, waarna ze de prijs verhogen. Vaak heeft dat bedrijf amper iets veranderd aan de werking.
Als laatste heeft onze voedselconsumptie ook veel te maken met onze gewoontes en routines. Basismodellen over de consument gaan altijd uit van rationeel gedrag, waarbij we kosten en baten nauwkeurig met elkaar vergelijken, maar we zijn als consument niet altijd rationeel. Emotionele, psychologische en irrationele aspecten gaan ons gedrag beïnvloeden. Een grote investering als een huis zullen we goed afwegen, maar dat kunnen we niet vergelijken met de aankoop van voeding.
Na onderzoek bleek dat de consument per dag meer dan 200 voedingsgerelateerde beslissingen moet nemen. Het gaat dan onder andere over wat we eten, hoeveel we eten, met wie en waar we eten. Dat heeft allemaal een invloed op wat we zullen consumeren en hoeveel.”
De (ir)rationele consument
“Besluitvormingsprocessen bij het aankopen en consumeren zijn het resultaat van verschillende processen in ons hoofd. Via het cognitief of reflectief systeem maken we rationele, bewuste en weloverwogen afwegingen, waarbij we aan reflectie doen. Daarnaast hebben we een gevoels- of automatisch systeem waarmee we heel snel evalueren op basis van emoties, gewoontes, intuïtie, al dan niet bewust. 95% van de voedingskeuzes wordt op die manier gevormd.
De vraag is nu hoe we consumenten in beide besluitvormingsprocessen bij duurzaamheid kunnen betrekken. Gelukkig zijn consumenten vaak ‘voorspelbaar irrationeel’. We kunnen dus zowel de reflectieve, bewuste consument aanspreken als de onbewuste intuïtieve consument.
Om dat doel te bereiken, moeten we een beroep doen op een diverse combinatie aan tools. Als eerste kunnen we inzetten op bewustwordingscampagnes en informatievoorziening rond duurzame voeding om attitudes te veranderen en sociale normen te introduceren.
Als we het cognitieve beslissingssysteem willen aanspreken, moeten we nog meer werken met bijvoorbeeld voedings- en calorielabels. Wanneer we het automatische of gedragsgerichte beslissingsvermogen willen aanspreken, kunnen we het best inzetten op zaken zoals de plaatsing van de producten in de winkel”, meent Vranken.
“Consumenten zijn dus wel geëngageerd, want de wil is er om duurzamere voeding te consumeren. Met de combinatie van bovengenoemde tools kunnen we dat engagement ook in de praktijk brengen en een gedragswijziging realiseren. Hopelijk eten we met zijn allen binnen enkele jaren meer plantaardige en duurzaam geproduceerde producten. De bereidheid is er, nu nog het gedrag”, besluit Liesbet Vranken.