Soja telen: van rassenkeuze tot oogst

Soja telen in Vlaanderen, kan dat? Met die vraag startten de eerste oriënterende proeven in 2012. Literatuur werd onderzocht, workshops en vergaderingen gingen voorbij. Het project ‘Introductie van sojateelt in Vlaanderen’ werd een IWT-project dat in 2013 werd goedgekeurd en tot eind 2017 zal duren. Ilvo Plant, KULeuven en Inagro zetten hun schouders onder het project, dat voor 90 % gefinancierd wordt door het EWI Agentschap Innoveren en Ondernemen van de Vlaamse overheid. Ook internationaal wordt aan kennisvergaring gedaan, en wordt er samengewerkt met onder andere Nederland (zoals met WUR), Duitsland, Oostenrijk en Frankrijk.

Soja, met de Latijnse naam Glycine max, is een éénjarige peulvrucht die oorspronkelijk uit centraal China komt. “Dus het was een uitdaging om soja te introduceren in het Vlaamse landschap”, vertelt Joke Pannecoucque. Het is een zelfbestuiver, en heeft kleine bloempjes, die uitgroeien tot peulen met de sojabonen. Die sojabonen maken de plant zo interessant. Het bevat 20 % vet, dat geëxtraheerd kan worden voor sojaolie, de meest gebruikte plantaardige olie in de wereld. De eiwitrijke reststroom wordt gebruikt voor diervoeders.

Aan ons klimaat kan soja blijkbaar wel wennen. Ondanks het natte in 2016 en het droge voorjaar in 2017 zijn de opbrengsten oké. “Op basis van wat we nu weten is soja best klimaatrobuust. Dit jaar hebben we ook niet moeten bijirrigeren. Neerslag in de beginfase is belangrijk voor de initiatie van de wortelknolletjes, dus neerslag na de zaai”, aldus Joke Pannecoucque, onderzoekster naar soja.

Een hoofdreden voor de zoektocht naar een nieuw eiwitrijk gewas in onze regio, is om de import van soja uit andere regio’s af te bouwen. We importeren nog vooral uit Brazilië, Verenigde Staten, Argentinië en Paraguay.

Een geschikt ras...

De keuze van het juiste ras is alvast een goed startpunt. Op het Ilvo werden 40 rassen gescreend van de meer dan 450 rassen op de EU-lijst. Het eerste waarnaar gekeken werd is of het vochtgehalte bij oogst laag genoeg was. Men heeft nood aan rassen die vroeg afrijpen zodat de bonen voldoende droog zijn. Een vochtgehalte onder de 25 % bij oogst is goed.

Ook op opbrengst werd geselecteerd, die zo hoog mogelijk moest zijn. De opbrengsten schommelden rond de 3,5 ton bij 15 % vochtgehalte, wat een goede opbrengst is maar op dit moment moeilijk haalbaar in de praktijk. Het eiwitgehalte bedroeg 39 % van de droge stof en het oliegehalte 21 %.

Een derde parameter is het eiwitgehalte. Wil je soja telen voor humane voeding, ligt de grens op een eiwitgehalte van 42 % of meer. Er waren zo slechts enkele rassen die deze limiet halen, dus verder onderzoek naar de verbetering van het eiwitgehalte is noodzakelijk. Combineert men eiwitgehalte en opbrengst, komt men op eiwitopbrengst. En dat is wat de landbouwer wil maximaliseren.

Een ander punt waarnaar gekeken wordt bij de rassenkeuze is legering. Bij legering zal het gewas minder snel afrijpen, en wordt het gevoeliger voor Sclerotinia. Daarom werd op het Ilvo ingezet op een biotoets om de rassen te screenen op deze pathogeen. Er zijn al 13 rassen gescreend en er zijn duidelijke verschillen in gevoeligheid voor de schimmelziekte.

Conclusie: kies voor een vroegrijp ras en zorg voor een maximale eiwitopbrengst. Dit kan op twee manieren. Ofwel ga je voor een ras met een hoog eiwitgehalte van minstens 42 % en dan komt de soja in aanmerking voor humane voeding. Of je kan kiezen voor een ras met een niet zo hoog eiwitgehalte en waarbij je de nadruk legt op maximale opbrengst. Dan komt de soja in aanmerking voor diervoeders. Belangrijk is dat de zaaizaden een goede kiemenergie beschikken, want in de proeven is er gemerkt dat er daar problemen mee kunnen zijn.

... op de juiste rijafstand en plantdichtheid

Aan het Ilvo werden proeven gedaan rond verschillende rijafstanden (17,5 ; 25 ; 37,5 ; 50 cm) en plantdichtheden (35 ; 50 ; 65 planten per m²). Hieruit bleek dat bij de kortste rijafstanden de hoogste opbrengsten werden gerealiseerd en bij de grootste rijafstanden de laagste opbrengsten. De invloed van plantdichtheid was minder groot: 35 planten per m² lijkt voldoende als de zaadkwaliteit goed is.

Belangrijk te melden is dat in de proeven steeds een goede gewasbescherming werd toegepast. Men zag dus geen onkruiden bij rijafstanden van 17,5 cm. Of mechanische onkruidbestrijding bij deze rijafstand nog gemakkelijk mogelijk is, is een kwestie van verder onderzoek.

Inoculatie

Wat ook interessant is aan dit gewas is dat de wortel wortelknolletjes bevat die ontstaan door de Rhizobium bacteriën. Die bacteriën kunnen de plant van stikstof voorzien door het uit de lucht te gaan fixeren. Die bacterien komen van nature niet voor op onze Vlaamse bodems, dus die moeten toegediend worden aan de plant. Dit gaat men doen door ze te inoculeren.

In de periode 2014 - 2015 werden verschillende inoculatieproeven uitgevoerd met verschillende producten. Men zag dat met de inoculatie de opbrengst en het eiwitgehalte van het gewas steeg. Inoculeren blijkt dus zeer noodzakelijk in Vlaanderen om een goede opbrengst en eiwitgehalte te bekomen. Hoe het best geïnoculeerd kan worden, door de landbouwer of door de zaadfabricanten, zijn de wetenschappers nog niet uit.

N-bemesting enkel bij mislukte inoculatie

Of stikstofbemesting een zelfde resultaat geeft als een inoculatie, was dan de vraag. In verschillende proeven werden opbrengst en eiwitgehalte vergeleken tussen inoculatie of geen inoculatie en bemesting of geen bemesting. Het antwoord op de vraag bleek vrij duidelijk: nee.

Opbrengst én eiwitgehalte scoorden duidelijk beter bij de percelen met inoculatie in vergelijking met de percelen zonder inoculatie. Slechts wanneer er geen inoculatie gebeurde, merkte men wel dat stikstoftoediening een hogere opbrengst gaf in vergelijking met wanneer geen bemesting werd gegeven. Belangrijk te melden is wel dat deze opbrengst lager lag dan bij de percelen waar was geïnoculeerd. Dus enkel bij een mislukte inoculatie kan stikstoftoediening nog soelaas bieden.

Stikstofbemesting kan zelfs de kans op legering verhogen. Als het aankomt op nitraatresidu, bleek dat die in de proeven van 2015 - 2016 onder 90 kg/ha bleef, wat positief is.

Middelen bij een nieuwe kleine teelt

Bij elke teelt is er de vraag welke erkende gewasbeschermingsmiddelen er bestaan tegen de bestaande problemen. “Soja is een relatief nieuwe teelt. Het aantal middelen is dus nog zeer beperkt”, weet Bram Vervisch van Inagro te vertellen. Inagro deed zijn best om meer erkenningen binnen te halen.

Ze hebben dat aangepakt in een derdenuitbreiding (met derden als onderzoeksinstelling zoals Inagro) van erkenningen van gewasbeschermingsmiddelen in kleine teelten (dus met een klein areaal, maar met hoge toegevoegde waarde) op basis van wederzijdse erkenningen. Het gaat dan om een verordening waarbij het Europees parlement beslist om de erkenningen van middelen tussen twee lidstaten te vereenvoudigen. Heb je een middel dat erkend is in één van de buurlanden, dan kan worden geprobeerd om die erkenning over te dragen naar België. Probleem is dat elk land zijn eigen accenten heeft, wat het soms moeilijk maakt om bepaalde producten zomaar te gaan overdragen.

Voor de indiening van het dossier bij het comité wordt er gebaseerd op de residustudies. Ook kan er gevraagd worden naar de effectiviteitsgegevens (hoe goed werkt het product?) en selectiviteitsgegevens (wat is de fytotox op soja?). Inagro testte dus verschillende producten om de aanvraag in te kunnen dienen. Wordt het product erkend, wordt de toelatinghouder op de hoogte gebracht en kan die kiezen om het te vermelden op het etiket.

Erkende middelen

De middelen die al erkend waren in vooropkomst, zijn Centium 36 CS (0,2 l/ha) en Stomp Aqua (2 l/ha). In na-opkomst werd Focus Plus al erkend (1 l/ha). Door het Vlaio project zijn Frontier Elite (0,6 l/ha) en Successor 600 (1,5 l/ha) voor de vooropkomst erbij gekomen, en Harmony Pasture (15 g/ha) voor de na-opkomst.

Bram Vervisch gaf ten slotte nog een waardevol advies mee aan de landbouwer: “Er bestaat eigenlijk geen algemeen advies. Je moet steeds kijken naar de onkruidpopulatie van uw perceel. Dat bepaalt welke middelen je moet gebruiken.” De twee grootste probleemonkruiden die de laatste jaren terug kwamen waren melganzevoet en zwarte nachtschade. “Harmony Pasture schiet wel wat te kort tegen melganzevoet. De na-opkomst is duidelijk een knelpunt. Corum + Dash leek een goede oplossing maar raakte niet erkend in soja. Ik adviseer daarom om zeker een goede vooropkomstbehandeling uit te voeren.”

Inkuilen kan...

Soja kan ingekuild worden en gebruikt worden voor diervoeder. Voor WOII werd in Amerika en Canada soja zelfs uitsluitend geteeld als eiwitrijk voedergewas”, vertelt Alex De Vliegher van Ilvo. Het werd begraasd, er werd hooi van gemaakt of ingekuild. Het gewas werd vergeleken met luzerne naar kwaliteiten en problemen toe. Sinds de jaren ‘60 werd soja veredeld als oliegewas. Dit type rassen kon ook worden gebruikt voor de voederwinning.

Soja kan op twee manieren worden ingekuild: als gangbaar voedergewas, maar ook als noodmaatregel, bijvoorbeeld bij te lage prijzen voor soja, problemen bij de teelt of als er te weinig ruwvoeder aanwezig is.

Het teeltsysteem voor droge bonen of voor voederwinning is quasi identiek. Als men zich op de voederwinning wil toespitsen kan men beter kiezen voor latere rassen, die meer biomassa produceren, de verhouding bonen - restplant anders ligt en de verteerbaarheid en eiwitgehalte lager is. Verder is nog voor de zaai van soja een vroege snede gras mogelijk. Standdichtheid kan men kiezen tussen 400.000 en 500.000 planten per hectare.

Vanaf de stadia R3 tot R7 kan het sojagewas worden ingekuild. Voor de hoogste voederwaarde kiest men het best voor R3 (beginnende peul) en R4 (volledige peul), terwijl men voor productie voor latere stadia kiest, zoals R6 (volledig zaad) en R7 (start van afrijping). Het ideale oogsttijdstip is wanneer men de beste compromis heeft tussen opbrengst en kwaliteit, wat valt tussen 90 % vulling van de peul en net voor de verkleuring van de onderste bladeren en bladverlies. Oogst men te vroeg, is er kans op productieverlies, oogst men pas bij stadium R7 moet men ervoor zorgen dat men niet veel lijdt aan zaadverliezen.

Voordrogen wordt aanbevolen tot 35 % à 40 % droge stof om boterzuur te vermijden. Door te hakselen verhoogt de smakelijkheid en verlagen de voederverliezen.

... ook in Vlaanderen?

Ondertussen werd door Ilvo Plant, Ilvo Dier en Hogent een inkuilonderzoek gevoerd met een laat ras dat geschikt is voor olieproductie. Hierbij vergeleek men vers ten opzicht van voorgedroogd, met of zonder additief en al dan niet gemengd met voordroog gras of kuilmaïs. Na één jaar onderzoek zijn er reeds oriënterende resultaten. Stadium R7 (start van afrijping) bleek beter geschikt dan stadia R5 (ontwikkeling bonen) en R6 (volledig zaad). Verder zijn voordrogen en additieven niet noodzakelijk. Of het wenselijk is wordt het tweede onderzoeksjaar duidelijk.

Knelpunten als start voor onderzoek

Enkele problemen die nog spelen zijn dat het perceel egaal moet zijn, wil men de opbrengst verhogen door alle onderste peulen mee te hebben. Verder is een goede teeltbegeleiding noodzakelijk, aangezien een nieuwe teelt veel aandacht vraagt. Een laatste knelpunt richt zich op humane bonen: De slechte bonen moeten kunnen doorstromen naar diervoeding.

Ondertussen is een nieuw Vlaio projectvoorstel ingediend met vier doelstellingen. Zo wil men streven naar een hogere opbrengst en sojabonen met een hoog eiwitgehalte. Naast humane voeding wil men ook een waardeketen voor Vlaamse sojabonen in diervoeding. Ten slotte wil men werken aan een intensieve samenwerking met de landbouwers voor optimale ondersteuning. Praktijkervaring en proefveldonderzoek kunnen elkaar dus versterken.

M.V.

Meest recent

Meest recent