De efficiëntie van een toepassing van gewasbeschermingsmiddelen hangt van veel factoren af, zoals het product, het gewasstadium, het type ziekte en de ziektedruk, de weersomstandigheden en de spuittechniek.
Doppenkeuze
“De gebruiker heeft vooral invloed op de toepassingstechniek”, stelt ILVO-medewerker Donald Dekeyser. “De doelstelling hierbij moet zijn om een spuittoepassing uit te voeren waarvan de eigenschappen (druppelgrootte, volume/hectare, bedekkingsgraad) aangepast zijn aan het doelwit, het werkingsprincipe van het toegepast product en de omgevingsomstandigheden.”
Een goed compromis vinden is niet eenvoudig, zeker omdat ook rekening moet worden gehouden met milieu en regelgeving, bijvoorbeeld het respecteren van bufferzones langs waterlopen ter bescherming van waterorganismes.

Een correcte toepassingstechniek start met een goede doppenkeuze. “De keuze voor de juiste dop is heel belangrijk voor een goed spuitresultaat én om drift te beperken.”
Sinds 2017 is het gebruik van minstens 50 %-driftreducerende doppen (of driftreducerende technieken) verplicht in het kader van het IPM-lastenboek. Daarnaast laat het gebruik van driftreducerende technieken eveneens toe om de verplichte (productspecifieke) bufferzones langs waterlopen en perceelsranden te verkleinen.
Kamerspleetdoppen
Driftreducerende spleetdoppen verschillen van de klassieke spleetdoppen door de aanwezigheid van een extra restrictorplaatje in de dop. Dit plaatje zorgt voor een drukval waardoor de spuitvloeistof uiteindelijk aan een lagere druk verneveld wordt. Hierdoor vermindert het aandeel kleine en driftgevoelige druppels.
Luchtmengdoppen
Luchtmengdoppen bestaan uit een grote mengkamer waarin, via een opening, lucht aangezogen wordt in de spuitvloeitstof door middel van een Venturi-principe. “Lucht en vloeistof worden gemengd, waardoor grove druppels worden geproduceerd die bovendien met luchtbelletjes gevuld zijn. De geproduceerde druppelgroottes variëren van grof tot heel grof, wat resulteert in een driftreductieklasse van 50 tot 90 %, afhankelijk van de dopmaat.”
Kantdoppen
In combinatie met driftreducerende doppen kan ook een erkende kantdop worden gebruikt. “Deze doppen begrenzen het spuitbeeld aan het uiteinde van de spuitboom en voorkomen op die manier dat er te veel spuitvloeistof naast het perceel terechtkomt. Bovendien wordt de laatste gewasrij behandeld aan de volle dosis.”
Ook de kwaliteit van het dopmateriaal mag niet worden onderschat. “De levensduur van spuitdoppen is sterk afhankelijk van het aantal spuituren per jaar, de spuitdruk, de zuiverheid van het water en de gebruikte middelen.” Maar er is ook een groot verschil in slijtvastheid van de verschillende materialen.
Keramisch of kunststof?
“Kies bij doppen die je veel gebruikt voor de keramische uitvoering. De hogere prijs weegt zeker op tegen de langere levensduur. Voor doppen die je minder gebruikt, is de uitvoering in kunststof een goedkoper alternatief. Controleer ook regelmatig de afgifte van de doppen bij een constante spuitdruk. Wijkt deze meer dan 5 % af van de voorgeschreven waarde door de fabrikant, vervang dan de volledige doppenset”, duidt Donald Dekeyser.
Om de efficiëntie van een behandeling te verbeteren moet het spuitproduct in voldoende mate het doelwit bereiken. Hierdoor zijn voldoende druppels en een homogene verdeling noodzakelijk. “Dit vereist een minimaal volume water, zeker in het geval van contactmiddelen.” Vandaag wordt algemeen een volume van 150 tot 300 l/ha in de Belgische akkerbouw toegepast, wat toelaat om een goede bestrijding te bekomen met een zekere veiligheidsmarge.
Weersomstandigheden
Bij het spuiten rekening houden met de weersomstandigheden is vanzelfsprekend. “De weersomstandigheden voor, tijdens en na een bespuiting hebben een grote invloed op het uiteindelijk effect van die bespuiting. Bij toenemende windsnelheden stijgt de hoeveelheid drift. Spuiten bij windstil weer is dus een eerste stap in het reduceren van het risico op driftschade en het homogeen verdelen in het veld.
“Minder bekend is dat ook de omgevingstemperatuur en de luchtvochtigheid belangrijke factoren zijn”, stelt Donald Dekeyser. “Bij hoge temperaturen en lage relatieve vochtigheden zijn de driftpercentages veel hoger in vergelijking met lage temperaturen en hoge relatieve vochtigheden. Toepassingen ‘s morgens vroeg of in de valavond zijn positief voor de reductie.”
Hoogte en snelheden
Bovendien zijn de windsnelheden op deze tijdstippen minder hoog. “Alles heeft te maken met verdamping. Daardoor worden de vloeistofdruppels kleiner, lichter en dus driftgevoeliger.” Ten slotte spelen ook de spuitdruk, de spuitboomhoogte, de rijsnelheid en de indringing een belangrijke rol.
“Vergeet bijvoorbeeld niet dat te hoge druk géén betere indringing in het gewas oplevert.” Hogedruk-luchtmengdoppen gebruik je best aan een minimum druk van 4 bar, bij lage druk 2 bar. Bij een standaard dopafstand van 50 cm is de optimale spuitboomhoogte 50 cm boven het gewas.
“Een te hoge spuitboomhoogte (meer dan 70 cm boven het gewas) zorgt voor veel meer drift en een ongelijkmatige verdeling van de spuitvloeistof onder de spuitboom. Tevens neemt de indringing in het gewas af.”
Nog dit: met een klassieke spuitmachine rijdt men het best niet sneller dan 7 à 8 km/u. Een hogere rijsnelheid geeft ook meer risico op drift.