Gastro-intestinale parasieten: Een potentieel dodelijk probleem voor kleine herkauwers
Gastro-intestinale parasieten, of parasieten in het maagdarmstelsel, zijn een veelvoorkomend en potentieel dodelijk probleem bij zowel schapen als geiten. We belichten de verschillende soorten parasieten, de klinische tekenen die ze veroorzaken en de beste strategieën om infecties te voorkomen, te bestrijden en te beheersen.

Deze parasieten van het maagdarmstelsel veroorzaken een verminderde absorptie van voedingsstoffen, diarree en in ernstige gevallen kritieke uitdroging. Sommige parasieten veroorzaken zelfs bloedingen of voeden zich met bloed, wat kan resulteren in bloedarmoede.
Soorten parasieten
Kleine herkauwers kunnen besmet worden met verschillende parasieten naargelang de leeftijd, het seizoen en de weersomstandigheden. Besmetting treedt vaak op via opname van besmet gras, water of ander voeder, waarbij de parasieten in het maagdarmstelsel terechtkomen en zich daar verder ontwikkelen en vermenigvuldigen. Lammeren besmetten zich al grazend met de larven van maagdarmnematoden of oocyten van coccidiën. Dit contact is essentieel voor de ontwikkeling van een goede weerstand van de jonge dieren, maar kan ook leiden tot klinische tekenen. Een te lage opname geeft onvoldoende opbouw van weerstand, van een te hoge opname worden de lammeren ziek of geraakt de groei verstoord.
Veelvoorkomende parasieten zijn onder andere Haemonchus, Nematodirus, Teladorsagia, Trichostrongylus, Moniezia en daarnaast ook verschillende coccidiose protozoa. Van alle voorgaande is Haemonchus, beter bekend als de rode lebmaagworm, een van de meest geïsoleerde parasieten bij kleine herkauwers. Deze worm bevindt zich in de lebmaag en voedt zich met bloed, wat kan leiden tot ernstige bloedarmoede. Een andere belangrijke parasiet is Nematodirus, die zeer pathogeen is en zelfs bij lage besmettingsniveaus klinische symptomen kan veroorzaken. Trichostrongylus en Teladorsagia, 2 soorten spoelwormen, bevinden zich voornamelijk in de dunne en dikke darm van het schaap, waar ze diarree en groeivertraging door verminderde eetlust veroorzaken. Moniezia daarentegen, een witte platte lintworm, is slechts weinig pathogeen voor de gastheer en veroorzaakt enkel bij zeer zware besmettingen problemen. Dat komt omdat ze zeer lang worden en als gevolg daarvan een obstructie in de darmen kunnen veroorzaken. Coccidiose wordt veroorzaakt door Eimeria-parasieten, waarvan er verschillende soorten zijn per diersoort. Het ziektebeeld is dan ook afhankelijk van de Eimeria-soort en afhankelijk van de mate van infectie, waarbij de meest pathogene soort Eimeria ovinoidalis is bij het schaap en Eimeria ninakohlyakimovae bij de geit.
Klinische tekenen
Een infectie met gastro-intestinale parasieten kan leiden tot verschillende klinische tekenen, afhankelijk van het besmettingsniveau en het type worm. Veelvoorkomende klinische uitingen zijn in eerste plaats gewichtsverlies, een verminderde groei en/of diarree. Diarree is een belangrijk teken van worminfectie, maar is desondanks niet altijd aanwezig. Daarnaast kan de abnormale mest variëren van mild pasteus tot waterig en in sommige gevallen zelfs bloederig. Naast voorgenoemde kunnen ook lusteloosheid en zwakte opgemerkt worden, eventueel met een opgezet abdomen en een slechte conditie van de vacht of wol. Ook de melkproductie bij vrouwelijke dieren kan dalen ten gevolge van de verminderde beschikbaarheid van voedingsstoffen.
Bij zeer ernstige besmettingen kan een massale infectie met maagdarmnematoden zelfs dodelijk zijn. Dat is zeker zo in geval van Haemonchus-infecties, waarbij bloedarmoede optreedt. Dat kan zich uiten in lusteloosheid, bleke slijmvliezen en eventueel vochtopstapeling ter hoogte van de onderkaak.
Diagnose
Mestonderzoek is bij kleine herkauwers de meest gebruikte en eenvoudige manier om parasitaire infecties te diagnosticeren. Hierbij wordt het aantal eieren per gram mest bepaald om een indicatie te krijgen van de concentratie aan wormen in het dier. Aan de hand van flotatie- en sedimentatietechnieken, waarbij de mest wordt gemengd met een verzadigde zout- of suikeroplossing, worden wormeieren gescheiden, om vervolgens onder de microscoop geteld te worden. De 2 meest gebruikte methoden zijn de McMaster- en Flotac-methode, waarbij de Flotac een iets lagere detectielimiet heeft.
Naast mestonderzoek kunnen serologische en moleculaire testen, zoals PCR en Elisa, worden ingezet om specifieke wormsoorten te detecteren. Hoewel deze methoden vaker in de rundveesector worden toegepast, kunnen ze ook bij kleine herkauwers nuttig zijn.
Naast de directe identificatie van de aanwezigheid van wormen, kunnen ook andere testen een indicatie van een worminfectie geven. Bloedonderzoek geeft een inzicht in het eiwit- en bloedverlies door meting van serumproteïnen en de hematocrietwaarde. Aansluitend kan ook de Famacha-score gebruikt worden, die specifiek bedoeld is voor de detectie van bloedarmoede zonder bloedname. Hierbij wordt de kleur van de conjunctiva vergeleken met een referentiekaart om de ernst van de bloedarmoede vast te stellen.
Als laatste kan ook de lichaamsconditiescore helpen bij het opsporen van mogelijk geïnfecteerde dieren. Vooral indien men de voedingstoestand op regelmatige basis controleert kan gewichtsverlies snel opgemerkt worden. Bij dieren, zeker deze met een dikke vacht of wol, raden we ten zeerste aan om de lichaamsconditie door middel van palpatie te beoordelen, aangezien het haar of de wol van het dier een slechte conditie al snel kan maskeren en vroegtijdige detectie bemoeilijkt.
Opletten voor resistentie bij behandeling
Afhankelijk van het type parasiet die de infectie veroorzaakt, kunnen verschillende groepen ontwormingsmiddelen gebruikt worden. Bij het behandelen dient steeds de dosering van de bijsluiter gevolgd te worden. Voor strongyliden kan voor een behandeling uit de groep macrocyclische lactones (ivermectine, doramectine, moxidectine) of uit de groep benzimidazoles (fenbendazole, albendazole, oxfendazole) gekozen worden. Daarnaast is er nog een derde mogelijkheid, namelijk monepantel. Dit product wordt echter beschouwd als een laatste redmiddel bij resistentie, en het gebruik hiervan wordt dan ook enkel in deze gevallen aangeraden.. Coccidiose-infecties daarentegen, worden dan weer behandeld met toltrazuril of diclazuril.
De laatste jaren is er steeds meer resistentieontwikkeling. Dit wil zeggen dat ontwormingsproducten minder effectief worden om infecties te bestrijden en om de worminfestatie voldoende te verminderen bij het dier. Zeker als de wormen resistent zijn tegen verschillende producten, kan de aanhoudende worminfectie leiden tot sterfte van het dier. Er wordt aangeraden om voor de behandeling een mestonderzoek uit te voeren, en om deze te herhalen 3 à 4 weken na de behandeling om de reductie te bepalen en om hieruit de resistentiegraad van de aanwezige wormen te besluiten. Idealiter is er na ontworming minstens 90% reductie. Indien niet, wijst dit op resistentie en wordt zeker aangeraden om preventieve maatregelen te nemen om de infectiedruk te verlagen voor de andere dieren in de kudde.
Preventie
Preventie speelt een cruciale rol bij het beheersen van maagdarmparasieten. Stalhygiëne is hierbij van groot belang, zoals regelmatige desinfectie en het verschonen van de bedding.
Ook een goed weidebeheer draagt bij aan het verminderen van de infectiedruk. Als de dieren bijvoorbeeld het gras te kort grazen, doordat de weide schraal wordt, krijgen ze sneller worminfecties (vandaar dat bijvoorbeeld extra supplementatie van eten ook kan helpen). Omweiden is een effectieve strategie om blootstelling aan infectieuze larven te minimaliseren. Door middel van omweiden zorgt men ervoor dat op het moment dat de worm-eieren in de mest zich hebben ontwikkeld tot infectieuze larven, de grazers niet meer op het perceel aanwezig zijn. Dit wordt evasieve (ontwijkende) beweiding genoemd. Wanneer dieren met een wormbesmetting op een perceel grazen, is het aan te raden om hen na 3 weken in het voor- en najaar en na 2 weken in de zomer naar schoon land te verplaatsen.
Het is belangrijk om de dieren niet te behandelen en vervolgens te verplaatsen, aangezien de nieuwe weide dan enkel besmet wordt met de overgebleven resistente wormen! Als dieren met geen of een zeer lage wormbesmetting op een weiland worden gebracht, dan duurt het 5 tot 6 weken voordat op het weiland een hoge infectiedruk is opgebouwd. Weilanden die 3 maanden niet worden begraasd, worden als ‘schoon’ beschouwd, aangezien de meeste larven na deze periode zijn verdwenen. Bovenstaande gaat niet op voor Nematodirus. Bij deze worm bedraagt de tijd tussen de uitscheiding van de eieren en het verschijnen van infectieuze larven 3 maanden of langer. Bij volwassen dieren en oudere lammeren geeft deze worm echter in het algemeen geen problemen.
Door een combinatie van gericht ontwormen, preventieve maatregelen en strategisch weidebeheer kan de impact van gastro-intestinale parasieten bij kleine herkauwers aanzienlijk worden verminderd.