Startpagina Aardappelen

Opbrengst en kwaliteit van late frietrassen

In 2024 werden op 3 locaties in Vlaanderen rassenproeven aangelegd in het kader van het Programma Landbouwcentrum Aardappelen (LCA). Fontane en Innovator waren de 2 referenties voor de late frietrassen. Er werden 9 nieuwe variëteiten uitgeplant.

Leestijd : 16 min

De proefvelden werden in Tongeren en Kortrijk al geplant op 29 en 30 april, terwijl er in Kruisem pas op 7 juni geplant kon worden. Dit is representatief voor de praktijk, waar er in 2024 ook over een lange periode geplant moest worden (tussen de regenperioden door). Er werd uitsluitend gebruikgemaakt van groot pootgoed (± 35/50 mm, niet gesneden). De plantafstand in de rij werd aangepast per ras: 32 à 40 cm; op advies van de kweekbedrijven.

De bemesting gebeurt steeds op basis van een grondontleding in het voorjaar. Er wordt gestreefd naar een stikstofgift die geadviseerd wordt voor het referentieras. Per proefveld krijgen alle rassen dezelfde bemesting toegediend (advies Fontane). Een aantal rassen hebben een beduidend lagere stikstofbehoefte dan Fontane. Dit is het geval voor de rassen Messi, Montis, Alanis en Karelia. Ook heel wat andere rassen hebben echter een iets lagere stikstofbehoefte dan Fontane. Informeer je dus steeds goed bij het telen van een nieuw ras. Een correcte stikstofbemesting is noodzakelijk om het nitraatresidu in het najaar onder controle te krijgen, maar ook voor een voldoende hoog onderwatergewicht. Het pootgoed werd om proeftechnische reden niet ontsmet.

Daarnaast werd op 2 locaties (Bertem en Poperinge) een demo uitgeplant (1 parallel) met dezelfde rassen. Ook op deze velden werden tijdens het groeiseizoen diverse waarnemingen uitgevoerd. Deze zijn niet opgenomen in dit verslag. De opbrengst en kwaliteit werden daar niet bepaald.

Er was ook een demoveld voorzien in Lennik, maar door de extreem natte omstandigheden kon er niet tijdig geplant worden.

Zeer nat voorjaar

Voor het tweede jaar op rij werd ook 2024 gekenmerkt door een zeer nat voorjaar. Op veel plaatsen kon er pas in de tweede week van mei gestart worden met planten. De werkzaamheden vielen tussen de vele buien door. Het lastige voorjaar bleef duren, want ook juni was natter dan normaal. Daarmee was het al de negende opeenvolgende maand met meer neerslag dan gemiddeld. Uiteindelijk werden 2 proefvelden geplant op 29 en 30 april (Tongeren en Kortrijk), terwijl in Kruisem pas op 7 juni geplant kon worden. Daarna volgde een zeer groeizame zomer.

De opbrengst van Fontane, het grootste ras in Vlaanderen, lag tussen 55 en 65 ton/ha. Een aantal nieuwe frietrassen haalden nog een beter resultaat, andere bleven onder deze opbrengst. De gemiddelde grofte van alle rassen over de 3 locaties heen lag in 2024 op 75%. In Kruisem en Tongeren haalden veel rassen een hoog onderwatergewicht, terwijl in Kortrijk het onderwatergewicht vaak onder de norm bleef, met de aanwezigheid van drijvers. Mits een paar uitzonderingen, scoorde elk ras op elke locatie uitstekend op het vlak van de frietkwaliteit (index < 2). Slechts enkele rassen haalden naast een goede bakkleur eveneens een goede kookkwaliteit.

De meeste rassen in de proeven zjin resistent tegen het aardappelcysteaaltje Globodera rostochiensis of tegen Globodera pallida, met uitzondering van Messi. Armedi, Karelia, Poseidon en Sidney beschikken over een dubbele resistentie tegen beide types globodera.

Tijdens het groeiseizoen werden de rassen opgevolgd en beoordeeld op diverse gewaskenmerken (opkomst, gewasstand, bloei, afrijping…). Na de oogst werden opbrengst, sortering, onderwatergewicht, drijvers, blauwgevoeligheid, knolkenmerken, kook-, friet- en chipskwaliteit bepaald.

Alle rassen kenden een voldoende opkomst (> 90%).

Weersomstandigheden

De winter was opmerkelijk nat, met elke maand meer neerslag dan normaal. De eerste maanden van 2024 waren daarnaast ook erg warm. April 2024 was, net zoals maart, een vrij warme, natte en sombere maand. De eerste helft van mei lag eveneens in het verlengde van de voorgaande maanden. Voor het tweede jaar op rij liepen de voorjaarswerken door het natte weer heel wat vertraging op. Op veel plaatsen kon er pas in de tweede week van mei begonnen worden met planten. Ook het einde van de maand mei was fris en somber.

Zelfs juni was natter dan normaal. Daarmee was het de negende opeenvolgende maand met meer neerslag dan gemiddeld. De temperaturen lagen het grootste deel van juni een flink stuk onder de normale jaren. Vanaf 23 juni werd het warmer. De zonnige dagen op het einde van de maand maakten een en ander goed.

Landbouwers moesten van de schaarse droge periodes gebruikmaken om te planten, waardoor het tot de tweede helft van juni duurde vooraleer de plantwerkzaamheden eindelijk voltooid waren.

De zomer werd gekenmerkt door groeizaam weer: overwegend matige tot warme temperaturen en regelmatig neerslag. De snelle groei tijdens juli en augustus kon (een deel) van de opgelopen achterstand goedmaken.

Bespreking per proefplaats

In Kruisem, Tongeren en Kortrijk werden 11 frietrassen aangelegd. Fontane en Innovator werden als referenties opgenomen, samen met 9 nieuwe variëteiten.

In Kortrijk en Tongeren kon eind april al geplant worden. Daarna volgden nog 2 (zeer) natte maanden. Vermoedelijk ligt dit aan de oorsprong van de enkele rotte knollen die bij oogst bij elk ras terug te vinden was. In Kruisem werd pas op 7 juni geplant en volgde daarna meteen een zeer groeizame zomer. De hogere hoeveelheden knollen die als misvormd of gekloven werden ingedeeld in Tongeren heeft vermoedelijk eerder met een menselijke factor te maken (strengere beoordeling).

De bruto-opbrengsten (alle sorteringen én uitval) van alle frietrassen bijeen lagen in 2024 op 61 ton/ha. De hoogste opbrengst was terug te vinden in Tongeren (69 ton/ha), gevolgd door Kruisem (60 ton/ha) en Kortrijk (53 ton/ha). De grofte van de knollen was dan weer het grootst in Kruisem en Kortrijk (78-79% van de opbrengst in de sortering +50mm) en fijner in Tongeren (69%).

Terwijl de onderwatergewichten in Kruisem en Tongeren hoog lagen (meer dan 400 g/5 kg), bleef het onderwatergewicht in Kortrijk steken op een gemiddelde van 356 g/5 kg, met 9% drijvers (1,06 g/l). Een mogelijke oorzaak daarvan is de hogere N-bemesting die toegediend werd op het praktijkperceel. De dosis daarvan was afgestemd op het ras rondom de rassenproef, waar een ras geplant werd met een hogere N-behoefte. Er is meestal een goede correlatie met blauwgevoeligheid, die doorgaans hoger ligt bij rassen met hogere onderwatergewichten.

Mits een paar uitzonderingen, scoorde elk ras op elke locatie uitstekend op het vlak van de frietkwaliteit (index < 2). Slechts enkele rassen haalden naast een goede bakkleur eveneens een goede kookkwaliteit. Al blijft deze kwaliteitsparameter voor deze typische frietrassen van ondergeschikt belang, toch blijft het interessant om deze analyse uit te voeren om eventuele dubbeldoelrassen aan het licht te brengen.

Aantasting met schurft vormde nergens een probleem en ook lakschurft (na oogst) was weinig aanwezig. Holle knollen werden niet vaak aangetroffen en ook interne roest (bruinverkleuring) bleef beperkt. In de knollen afkomstig van het proefveld in Kortrijk was bij enkele rassen de vaatbundelring duidelijk zichtbaar bij het opensnijden. Dit hoeft geen probleem te geven in de verwerking.

05-frietrassen-01-WEB

Armedi

Armedi werd voor de derde keer in de rassenproeven opgenomen en behoort tot het Fontane-segment. Interessant is zijn zeer brede aaltjesresistentie. Wees voorzichtig, want het ras is zeer gevoelig voor metribuzin. Zijn opkomst verliep zonder problemen. Ook zijn afrijping startte op een gemiddeld tijdstip en lag in lijn met zijn vroegrijpheid. Dit ras vormde 3,2 stengels per struik (gemiddeld is 3,6), terwijl er met 10 knollen per struik toch enkele knollen minder werden gevormd in vergelijking met veel andere rassen.

Zijn bruto-opbrengst was zeer vergelijkbaar met Fontane (+1%), met schommelingen over de proeflocaties heen. Omdat er minder uitval werd gevonden bij Armedi, kwam zijn netto-opbrengst (+35 mm zonder uitval) wel 5% hoger uit dan de referentie. Armedi haalde een grofte van 78% in de sortering +50 mm (cfr Fontane). Zijn knollen waren zijn net ietsje langer dan de eerder rondere knollen van Fontane.

Over de 3 locaties heen haalde Armedi een onderwatergewicht van 412 g/5 kg, met nauwelijks drijvers. Enkel in Kortrijk haalde zijn onderwatergewicht maar net de norm, met enkele drijvers, maar dit was nog altijd hoger dan het gemiddelde van die locatie. Zijn blauwgevoeligheid lag met een index van 158 iets boven de index van Fontane, maar wel duidelijk hoger dan het gemiddelde van de friet rassen samen. Zijn frietkwaliteit was overal zeer goed, zonder heterogene frieten of suikertoppen. Zijn smaak na het koken was dit jaar maar net voldoende (cfr. Fontane), met hogere meligheid. Armedi had weinig schurft op zijn schil na de oogst. Interne roest of holle knollen werden niet gevonden, maar de vaatbundel was wel vaak zichtbaar (dit hoeft geen probleem te geven in de verwerking).

Uit de resultaten van 3 proefjaren lijkt Armedi een zeer ‘gemiddeld’ ras te zijn en vergelijkbaar met de referentie Fontane, zowel op het vlak van opkomst, afrijping, opbrengst, sortering als onderwatergewicht. Zijn blauwgevoeligheid lag nipt hoger. Armedi had een iets langere knollengte, maar vaak met een knolaantal dat lager lag in vergelijking met Fontane. Daarnaast zagen we wel minder tarra (gekloven, misvormd) bij Armedi. Zijn frietkwaliteit was steeds uitstekend, met wel een goede smaak na het koken in 2022 en 2023 (niet in 2024).

Germi 300

Het roodschillige ras Germi 300 is een nieuwkomer in de rassenproeven. Het ras heeft een hoge tolerantie tegen bladphytophthora. Dankzij zijn lange kiemrust en uitstekende frietkwaliteit zou lange bewaring geen probleem zijn. Uit de proeven bleek dat zijn opkomst trager op gang kwam, terwijl zijn afrijping iets eerder startte in vergelijking met de andere rassen. Dit betekende toch minder groeidagen. Met 3,7 stengels per struik en 15 knollen per plant scoorde Germi 300 wel hoger. Er werd een plantafstand geadviseerd van 34 cm (cfr. Fontane).

De opbrengst van dit nieuwe ras bleef gemiddeld 7% lager dan de referentie, met een beduidend fijnere sortering (53% in sortering +50mm). Enkel in Tongeren haalde Germi 300 wel een hogere opbrengst. Germi 300 haalde gemiddeld gezien de laagste opbrengst van alle rassen in proef. Er werden wel duidelijk langere knollen gevormd, met een gemiddelde knollengte van 9,7 cm.

Op het vlak van het onderwatergewicht haalde dit ras een eerder ‘gemiddeld’ resultaat, met een gemiddelde van 390 g/5 kg, met 2% drijvers (dichtheid1,06 g/l), in combinatie met een blauwgevoeligheid die nipt hoger lag dan het gemiddelde. Zijn frietkleur was uitstekend, maar Germi 300 is absoluut niet geschikt om te koken. Er was nauwelijks schurft te zien op de schil na de oogst. Het ras bleek in 2024 nauwelijks interne gebreken te vertonen, met slechts enkele knollen met interne bruinverkleuring (roest) op één locatie.

Karelia

Ook Karelia werd in 2024 voor het eerst geplant in de rassenproeven met Fontane als referentie. Interessant is zijn zeer brede aaltjesresistentie (G. Rostochiensis én G. Pallida). Zijn stikstofbehoefte zou een stuk lager liggen en zijn plantafstand in de rij mag ruimer (40 cm voor de potermaat 35/50mm). Karelia kende een zeer vlotte start in 2024 en begon trager aan zijn afrijping. Er werden heel wat stengels gevormd (5,6 per struik) en het hoogste aantal knollen (18 per plant).

Karelia haalde de hoogste opbrengst van alle rassen in proef met een resultaat dat 6% hoger lag dan de referentie. Die meeropbrengst werd op elke locatie gezien. Ondanks zijn hoge knolaantal haalde dit nieuwe ras toch een zeer gemiddelde grofte van 76% in de sortering +50mm (cfr. Fontane). Anderzijds waren de knollen heel rond (kortste knollengte: 7,3 cm).

Zijn onderwatergewicht was het laagste van alle rassen, met een gemiddelde van 372 g/5 kg. Vooral in Kortrijk, met allemaal lage onderwatergewichten, haalde Karelia slechts 333 g/5 kg, met maar liefst 46% drijvers (dichtheid 1,06 g/l). Daardoor bleef zijn blauwgevoeligheid ook wel heel laag, met een index van 10. Al lag zijn frietindex iets hoger in vergelijking met de andere rassen, toch blijft een index van 1,9 nog steeds uitstekend, met nauwelijks heterogene frieten en geen suikertoppen. Karelia liet geen goede smaak na het koken optekenen. Schurft vormde geen enkel probleem. Intern was er vaak vaatbundelverkleuring aanwezig.

Montis

Montis was de derde nieuwkomer in deze rassenproeven en zou een opvallend lagere stikstofbehoefte hebben. Montis zou goed bestand zijn tegen perioden van droogte en hitte en geschikt voor lange bewaring. Daarbij kent dit ras een zeer goede tolerantie tegen Phytophthora infestans. Dit ras mag, net zoals Fontane, op 34 cm in de rij geplant worden. In de proeven van 2024 verliep zijn opkomst een beetje trager, net zoals zijn afrijping. Het ras vormde slechts 3,0 stengels per struik, met een laag knolaantal van 11 per struik.

Afhankelijk van de proeflocatie lag de opbrengst hoger of lager in vergelijking met Fontane, met uiteindelijk een gemiddelde van +2%. Door een lagere hoeveelheid tarra kwam zijn netto-opbrengst wel op +5%. Ook zijn grofte bleef zeer gemiddeld, met 79% in de sortering +50mm. Montis vormde de langste knollen in proef, met een gemiddelde lengte van 10,0 cm.

Daarbij komt dat zijn onderwatergewicht ook een mooi resultaat behaalde van gemiddeld 392 g/5 kg zonder drijvers. Zijn blauwgevoeligheid bleef beperkt tot een index van 32. Zijn frietkleur bleef uitstekend, met slechts sporadisch een heterogene friet. Zijn smaak na het koken was zeer wisselvallig over de 3 locaties heen, met zeer bloemige, droge knollen en enige zwartverkleuring bij afkoeling. Er zat wel wat gewone schurft op de knollen, maar nauwelijks lakschurft. Op het vlak van interne gebreken werd sporadisch een holle knol gevonden, met een enkele spot aan interne bruinverkleuring. Er was wel wat meer vaatbundelverkleuring zichtbaar.

De bruto-opbrengsten (alle sorteringen én uitval) van alle frietrassen bijeen lagen op de proefvelden in 2024 op 61 ton/ha.
De bruto-opbrengsten (alle sorteringen én uitval) van alle frietrassen bijeen lagen op de proefvelden in 2024 op 61 ton/ha. - Foto: TD

Otolia

Otolia werd in 2024 voor het tweede jaar geplant. Volgens het kweekbedrijf is het ras sterk tegen phytophthora, heeft het een zeer goede kiemrust en een lagere stikstofbehoefte. Dit geelvlezige ras kende een gemiddelde snelheid in opkomst alsook in afrijping. Het ras had ondanks een kleiner aantal stengels per plant (2,9), toch 13 knollen per struik. Toch wordt geadviseerd om de grote potermaat van dit ras uit te planten op 40 cm in de rij.

Op 2 van de 3 locaties bleef zijn opbrengst lager (-6 tot -12%) in vergelijking met Fontane, om tot een gemiddelde te komen van -4%, met 80% van zijn opbrengst dat tot de +50 mm behoorde. Met zijn lange ovale knolvorm was de knollengte langer dan bij Fontane.

Op het vlak van het onderwatergewicht haalde dit ras met 382 g/5 kg en 3% drijvers eerder een zwak resultaat. Dit zorgde voor een lagere blauwgevoeligheidsindex. Ondanks zijn lager onderwatergewicht haalde Otolia toch een zeer goede bakkleur op de 3 locaties, met slechts sporadisch een heterogene friet en een enkele suikertop. In 2024 leek het erop dat Otolia het best geschikt was om te koken, want op elk van de locaties haalde het een (zeer) goed resultaat en was het hiermee de beste in proef (samen met Alanis). Gewone schurft werd nauwelijks opgemerkt op de schil. Uitgezonderd van een beetje vaatbundelverkleuring waren er anders geen interne gebreken op te merken.

Na 2 proefjaren bleek dat Otolia een mooi groeiverloop kende met een lager tot gemiddeld knolaantal. Zijn opbrengst bleef lager dan die van Fontane, met mooie grofte en langere knollen dan de referentie. Zijn onderwatergewicht bleef aan de lage kant, met soms enkele drijvers. Toch was zijn frietkwaliteit zeer goed. In tegenstelling tot 2023, was zijn kookkwaliteit dit jaar wel (zeer) goed.

Poseidon

Poseidon werd voor het tweede jaar op rij opgenomen in deze rassenproeven en behoort tot het Fontane-segment met ovale knolvorm en latere afrijping volgens het kweekbedrijf. Interessant is zijn zeer brede aaltjesresistentie. Poseidon zou geschikt zijn voor lange bewaring, met behoud van bakkwaliteit. Op de proefvelden startte zijn opkomst een beetje trager dan gemiddeld en dit ras kende daarnaast de traagste afrijping. Er werden 4,1 stengels per plant gevormd en 12 knollen per struik.

Op elk van de locaties bleef de opbrengst van Poseidon iets lager in vergelijking met Fontane, met een gemiddelde van -4% (bruto). Er werd weinig uitval opgemerkt (minder dan bij Fontane), waardoor zijn netto-opbrengst (+35 mm zonder uitval) dichter in de buurt kwam van de referentie (-1%). Dit nieuwe ras haalde een mooie grofte, met 78% in de +50mm. Poseidon had een knollengte van 8,2 cm en vormt hiermee iets langere knollen dan Fontane, maar wel vergelijkbaar met veel andere rassen.

Samen met Fontane haalde Poseidon het hoogste onderwatergewicht, met een gemiddelde van 420 g/5 kg. Op 2 locaties bleef zijn blauwgevoeligheidsindex toch laag en op één plaats net zeer hoog. Zijn frietkwaliteit was uitstekend. Poseidon is een typisch frietras, dat niet geschikt is om te koken. Het ras heeft weinig last van schurft en er werden geen holle knollen gevonden of knollen met interne bruinverkleuring.

De resultaten van dit nieuwe ras wijzen op een laatrijpe variëteit, met een knolaantal vergelijkbaar met Fontane of met een tweetal knollen minder dan Fontane. Zijn opbrengst bleef net iets lager in vergelijking met de referentie, met een goede grofte. Zijn onderwatergewicht lag hoog, zonder hierdoor gevoeliger te zijn aan stootblauw. Zijn frietkleur was zeer goed. Poseidon lijkt weinig last te hebben van uitwendige of inwendige gebreken.

Alanis

Alanis werd voor de tweede keer in de rassenproeven opgenomen en behoort tot het Innovator-segment. Wees voorzichtig, want net zoals Innovator is dit nieuwe ras heel gevoelig voor metribuzin! Interessant is ook dat Alanis een lagere stikstofbemesting nodig heeft en een zeer goede tolerantie heeft tegen Phytophthora infestans . Zijn opkomst verliep in 2024 zeer vlot en zijn afrijping startte later in vergelijking met Innovator. Dit ras vormt niet zo veel stengels per struik (3,2), maar heeft met toch 12 knollen. Er wordt eenzelfde plantafstand geadviseerd als bij de referentie.

Alanis haalde een opbrengst van +6% ten opzichte van Innovator, als we naar de netto- of bruto-opbrengst kijken. Er zitten wel wat verschillen tussen de proeflocaties, met opbrengsten gaande van -4% tot +10%. Met een sortering van 79% in de +50 mm scoorde Alanis zeer gemiddeld. Zijn knollen waren minder lang (8,6 cm) in vergelijking met de referentie.

Zijn onderwatergewicht behaalde een mooi gemiddelde van 400 g/5kg, met telkens hogere cijfers in vergelijking met Innovator. Op de proefplaats met algemeen lagere onderwatergewichten haalde Alanis echter de norm niet (24% drijvers bij dichtheid 1,06 g/l). Zijn blauwgevoeligheid lag op een index van 119. Zijn frietkwaliteit was zeer goed. Alanis lijkt ook interessant als kookaardappel, want dit ras haalde voor het tweede jaar op rij de hoogste score. Op elke locatie werd een (zeer) goede smaak vastgesteld, met weinig zwartverkleuring bij het afkoelen. Alanis lijkt dus mogelijk een dubbeldoelras te zijn. Zijn schilkwaliteit was prima en er werden nauwelijks interne gebreken opgemerkt.

Tijdens de 2 proefjaren verliep zijn opkomst de ene keer al sneller dan het andere jaar, met telkens een trage afrijping. Ook zijn knolaantal was in 2024 gemiddeld maar laag in 2023. De opbrengst van Alanis schommelde naargelang de locatie rond die van Innovator, maar wel met eenzelfde grofte. Dit ras vormt kortere knollen. Het onderwatergewicht van Alanis lag steeds hoger in vergelijking met Innovator. Zijn frietkleur was zeer goed, met ook een (zeer) goede smaak na het koken.

Messi

Messi is een witvlezig ras dat behoort tot het Innovator-segment. Het werd in 2024 voor de tweede keer in de proeven opgenomen. Deze variëteit zou een heel lage stikstofbemesting vragen en toch zeer vlot grof worden. Pas wel op, want Messi heeft geen resistentie tegen aardappelcystenaaltjes. Op de proefvelden verliep zijn opkomst vlot en zijn afrijping kende een gemiddeld verloop ten opzichte van de andere rassen (trager dan Innovator). Hij vormde in dit tweede proefjaar 10 knollen per struik met toch wel 4,6 stengels. De geadviseerde plantafstand ligt op 32 cm in de rij.

Zowel de bruto- als netto-opbrengst bleef dicht in de buurt van Innovator, met kleine schommelingen over de locaties heen (van -5 tot +3%). Messi had een iets fijnere sortering in vergelijking met de referentie, namelijk 75% in de sortering +50 mm. Net zoals in 2023 werden ook dit jaar wat meer misvormde knollen aangetroffen. Zijn knollengte was niet veel korter dan van Innovator.

Qua onderwatergewicht scoorde Messi telkens net iets hoger dan Innovator, met een gemiddelde van 395 g/5 kg. Hiermee ging wel een wat hogere blauwgevoeligheid gepaard (index 122). Zijn frietkwaliteit was op elke locatie het slechtst, al kunnen we met een gemiddelde index van 2,3 nog steeds spreken over een zeer goede bakkleur. Er werden wel steeds enkele bruine en heterogene frieten aangetroffen. In tegenstelling tot het eerste proefjaar, werd nu wel een goede smaak na het koken vastgesteld op 2 van de 3 proefvelden. Veel schurft werd er niet vastgesteld bij Messi. Ook interne gebreken waren nauwelijks aanwezig.

In beide proefjaren zagen we bij Messi een vlotte opkomst en gemiddelde afrijping (trager dan Innovator). Zowel naar opbrengst als kwaliteit toe waren er wel nogal wat verschillen tussen de 2 jaren. Met een mooi aantal stengels per struik vormde Messi alsnog een lager (2023) of vergelijkbaar (2024) knolaantal als de referentie. In beide jaren bleek Messi gevoeliger te zijn voor misvormde knollen. Zijn opbrengst lag in 2023 duidelijk hoger dan Innovator, met een zeer grove sortering, terwijl in 2024 zijn opbrengst vergelijkbaar was met de referentie, met een fijnere sortering. In 2023 bleef zijn onderwatergewicht een stuk lager dan in 2024, maar in beide jaren was zijn frietkleur het minst goed van alle rassen. Terwijl het eerste proefjaar zijn kookkwaliteit ondermaats was, scoorde het in het tweede jaar wel (zeer) goed op 2 van de 3 locaties.

Mits een paar uitzonderingen, scoorde elk ras op elke locatie uitstekend op het vlak van frietkwaliteit.
Mits een paar uitzonderingen, scoorde elk ras op elke locatie uitstekend op het vlak van frietkwaliteit. - Foto: Belga

Sidney

Sidney was een nieuw frietras in het segment van Innovator. Pas op, want het ras is gevoelig aan metribuzin in zowel voor- als naopkomst. Interessant is zijn dubbele resistent tegen de aardappelcystenaaltjes Globodera rostochiensis (1,4) en Globodera pallida (3). Zijn plantafstand mag dezelfde blijven als Innovator (34 cm in de rij). Sidney kende in de rassenproeven 2024 een zeer vlotte opkomst, met een afrijping die vergelijkbaar was met veel andere rassen en die trager was dan Innovator. Er werden heel weinig stengels per struik gevormd (2,4), met een tiental knollen. Dit knolaantal is dan wel weer vergelijkbaar met Innovator.

De bruto-opbrengst (en ook netto-opbrengst) van dit nieuwe ras was 7% hoger dan van Innovator en hiermee het hoogst van alle rassen uit het Innovator-segment. Op het vlak van grofte bleef Sidney wel net iets fijner, met 73% in de sortering +50 mm. Sidney vormde mooie lange knollen, met een gemiddelde lengte van 9,8 cm.

Zijn onderwatergewicht schommelde heel sterk tussen de proefvelden, met een mooi gemiddelde van 397 g/5k g en nauwelijks drijvers. Met een blauwgevoeligheidsindex van 82 scoorde dit ras zeer gemiddeld in deze proeven. Zijn frietkwaliteit was uitstekend over de hele lijn. Daarom is Sidney een echt frietras, dat niet geschikt is om te koken. Met nauwelijks (lak)schurft op de schil, geen holle knollen, geen roest en geen vaatbundelverkleuring scoort Sidney eveneens zeer goed voor uitwendige en inwendige kwaliteit.

Na dit eerste proefjaar lijkt Sidney een veelbelovend ras te zijn in het Innovator-segment: mooie opbrengst met weliswaar een iets fijnere sortering, mooie knollengte, goed onderwatergewicht, uitstekende frietkleur en zonder interne gebreken.

Invloed ras op nitraatresidu

In Vlaanderen moet volgens het mestactieplan de hoeveelheid nitraat in het najaar lager liggen dan 85 of 90 kg N/ha in de bodemlaag 0-90 cm. Die drempelwaarde hangt af van het gebiedstype waarin het perceel gelegen is.

Een aantal rassen in deze rassenproeven hebben een lagere stikstofbehoefte. Om proeftechnische redenen kregen alle rassen per proefplaats wel dezelfde bemesting als Fontane. Bij enkele rassen werd kort na de oogst een bodemstaal genomen (0-90cm) om het nitraatresidu te meten en om zo eventueel een beeld te krijgen van de stikstofefficiëntie van de rassen.

De gemeten verschillen bleven echter betrekkelijk klein tussen de rassen onderling. De beste (hoogste) correlatie tussen de bruto-opbrengst en het nitraatresidu werd gemeten in Kortrijk: hoe hoger de opbrengst, hoe lager het nitraatresidu. Daarnaast waren Messi en Montis de 2 rassen die volgens de kweekbedrijven de laagste N-behoefte hebben en deze haalden ook (nipt) de laagste nitraatresiduën (gemiddeld over de 3 locaties).

De nitraatresiduën bleven ook overal onderde grenswaarde, wat niet evident is bij een teelt als aardappelen.

Veerle De Blauwer (Inagro), Ilse Eeckhout (Viaverda), Femke Moors (PIBO-Campus)

Lees ook in Aardappelen

Meer artikelen bekijken