bacterie met zoönotisch belang

Serotypes 1-9 worden het vaakst teruggevonden bij zieke dieren. Serotype 2 zorgt vooral voor problemen in Europa en Azië, met uitzondering van Nederland, Spanje en Duitsland, waar vooral serotype 9 gevonden wordt. In Noord-Amerika en Canada worden serotype 2 en 3 het vaakst teruggevonden.
Epidemiologie
De bacterie komt van nature voor in de tonsillen en de neusholte van de dieren. Ze wordt occasioneel ook teruggevonden in de vaginale microflora en in het spijsverteringsstelsel. Dieren zijn vaak drager van meerdere stammen tegelijk en kunnen zelfs subklinisch besmet zijn met een virulente stam. De symptomen worden meestal veroorzaakt door één virulente stam.
Volgens sommige onderzoekers zijn everzwijnen een belangrijk reservoir voor de bacterie. Zo werd in Spanje al aangetoond dat serotype 9 frequent geïsoleerd wordt bij everzwijnen. Ook bij vogels, konijnen, muizen, honden, paarden, rundvee en damherten werd al Streptococcus suis teruggevonden. Ook deze dieren kunnen mogelijk een reservoir vormen.
Verspreiding
Tussen bedrijven onderling is er voornamelijk spreiding door transport van gezonde dragers. Bij gespeende biggen en jonge vleesvarkens kunnen problemen ontstaan na introductie van subklinisch geïnfecteerde gelten, beren of gespeende biggen.
De biggen worden vaak op heel jonge leeftijd besmet. De bacterie kan tijdens het geboorteproces van de besmette zeug worden overgedragen op de biggen door het passeren van de vagina of opname via het ademhalingsstelsel.
Zieke dieren scheiden hoge aantallen
Het belang van de omgeving en spreiding via bijvoorbeeld voederbakken of insecten, is nog niet helemaal duidelijk. Wel is geweten dat de kiemen 1 à 2 weken kunnen overleven in water van 4 °C, en in mest van 22 °C slechts 8 dagen. In stofpartikels overleven ze nog geen 24 uur.
Ziektebeeld
Hoe de ziekte zich precies ontwikkelt, is nog niet volledig bekend. Wel weet men dat de bacterie in een eerste fase de slijmvliezen koloniseert. Beschadigde slijmvliezen zorgen ervoor dat de kiem makkelijker kan koloniseren. De bacterie komt in het bloedvaten- of lymfevatenstelsel terecht en circuleert zo vrij in het lichaam. Vervolgens kan ze binnendringen in de hersenen, gewrichten of anderen organen en bepaalde ontstekingsstoffen aantrekken in het lichaam. Deze ontsteking zorgt voor de typische symptomen zoals hersenvliesontsteking, gewrichtsontstekingen, hartklepontsteking, ontsteking van slijmvliezen, bloedvergiftiging en acute sterfte.
Meestal is minder dan 5% van de dieren aangetast, maar zonder snelle behandeling kan het sterftecijfer oplopen tot 20%. De meeste symptomen worden gezien bij dieren van 5 tot 10 weken oud, maar uitzonderlijk kunnen ook neonatale biggen en vleesvarkens tot 32 weken leeftijd ziek worden.
Het eerste symptoom is meestal hoge koorts, maar ook een slechte eetlust, sufheid en voorbijgaand manken. In hyperacute gevallen kan er plotse sterfte zijn, maar meestal zijn er wel enkele dieren aanwezig met de typische symptomen van een hersenvliesontsteking zoals incoördinatie, verlamming, hondenzit, rode ogen, fietsbewegingen… Een longontsteking kan ook waargenomen worden, maar S. suis wordt algemeen als secundaire ziekteverwekker voor de long aanzien.
Streptococcus suis als zoönose
Streptococcus suis kan van het varken overgaan op de mens; dit wordt voornamelijk gezien in Azië en minder in Europa. Vooral serotype 2 blijkt de belangrijkste oorzaak van ziekte bij de mens te zijn, maar ook hier bestaan verschillen tussen de stammen. Een besmetting kan plaatsvinden na het eten van rauw, besmet varkensvlees, maar gebeurt het vaakst via een kleine huidwonde na contact met besmette dieren.
Voornamelijk varkenshouders, dierenartsen, transporteurs, slachthuispersoneel of slagers raken besmet. De incubatieperiode is een paar uur tot enkele dagen en volgende symptomen treden op: hersenvliesontsteking, koorts, braakneigingen, zenuwsymptomen, gehoorverlies en bloedvergiftiging.
Diagnose
Regelmatig onderzoek bij klinische problemen is nodig, zeker wanneer gewerkt wordt met een autovaccin, omdat er meerdere stammen op een bedrijf kunnen voorkomen.
Aangezien S. suis een natuurlijke bewoner is van de tonsillen en de neusholte, heeft het weinig zin om hier stalen van te nemen om dragers op te sporen. Ook het bepalen van antistoffen in het bloed heeft weinig zin, want er zijn kruisreacties met andere stammen en andere streptokokken. Daarenboven worden niet altijd hoge antistoffentiters tegen S. suis aangemaakt in het bloed.
Behandeling
Het antibioticum moet gekozen worden op basis van een antibiogram, het type infectie en de manier van toedienen. De Europese isolaten met klinisch belang blijken, behalve tegen tetracyclines, weinig resistentie te hebben. Je dierenarts is best geplaatst om de keuze van het antibioticum te bepalen.
Dieren met beginnende symptomen parenteraal behandelen met antibiotica (en ontstekingsremmers) verhoogt de kans op overleving. Als er meerdere dieren per hok ziek zijn, wordt best een behandeling opgestart voor het hele hok waarin zich klinisch aangetaste dieren bevinden.