Voedergewassen en talrijke andere teelten beproefd in Bottelare
In Bottelare, nabij Gent, hebben de Universiteit en de Hogeschool van Gent hun proefhoeve. Net voor de grote vakantie ging er een bezoek aan de proefveldwerking door.

Bij de verwelkoming op het proefveldbezoek gaf Annelies De Roissart, coördinator onderzoekscentrum AgroFoodNature van de Hogeschool Gent (HoGent) aan dat de proefhoeve een bruisende plek is waar hun onderzoekscentrum en de vakgroep Plant en Gewas van de Universiteit Gent de handen in elkaar slaan om elk met hun eigen affiniteit via onderzoek antwoorden te formuleren op de uitdagingen waar land- en tuinbouwers dezer dagen mee te maken krijgen. De uitdagingen zijn volgens haar niet min: opwarming van de aarde, droogte, de ban op gewasbeschermingsmiddelen die plagen vrij spel geeft en de zoektocht naar een veevoederrantsoen zonder buitenlandse soja dringt zich op. “Dit alles in een ecosysteem dat door een verlies aan biodiversiteit aan veerkracht heeft verloren.”
De thematiek waarrond op de proefhoeve gewerkt wordt is divers. Het onderzoekscentrum AgroFoodNature focust zich op geïntegreerde gewasbescherming en functionele agrobiodiversiteit, ontwikkeling van klimaatresistente en duurzame agro-ecosystemen en op de ontwikkeling van circulaire en bio-gebaseerde ketens. Het onderzoekswerk stopt niet bij de oogst van de gewassen, maar gaat verder bij de verwerking ervan. Zo wordt de verwerking van granen richting bierbrouwerij en broodbakkerij opgevolgd net als het gebruik van peulvruchten in veevoeders.
“Die ketenbenadering en systeemaanpak waarbij er naast technologische innovatie ook duurzaamheid en bedrijfseconomische aspecten onder de loep nemen is eigen aan onze aanpak”, aldus Annelies De Roissart. “De proefhoeve is meer dan een onderzoeksomgeving. Naast een dynamische onderzoeksplek vormt ze een heel belangrijke leercentrum voor studenten die er ondergedompeld worden in de praktijk en kennis maken met onderzoek.”
Living Lab
Professor Geert Haesaert (UGent) wees bij de verwelkoming nog op de uitbreiding die de proefhoeve momenteel ondergaat waarbij de vergunning voor een nieuw gebouw eindelijk bekomen is. Hij spreekt echt van een ‘living lab’ in Bottelare. “Rondom de proefhoeve wordt zo’n 60 ha bewerkt, waarvan 20 tot 25 ha effectief benut wordt voor proefvelden.” Geert Haesaert verwijst ook naar het (voor-) jaar dat we kenden. “Het was te nat, te droog, terug nat, te koud, weer te nat. Het was dit groeiseizoen van alles wat, maar niets gemiddeld. De sporen van het niet optimale weer was vooral op de graanvelden van de proefhoeve te zien. Net zoals in de praktijk hebben onze graanpercelen bezoek gekregen van bladluizen die virussen met zich meebrachten.”
Hij wees ook op de talrijke projecten, zowel met overheden als met de industrie, waarin ze betrokken zijn. De rode draad doorheen al de projecten is duurzaamheid. “Daar zijn we al 15 jaar mee bezig: gewasdiversiteit, vruchtwisseling, zijn er alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen of kunnen we deze input verminderen zonder aan kwaliteit en opbrengstniveaus van onze gewassen te raken.”
Gezien het almaar uitbreidend aantal proeven werd dit jaar de bezoekersgroep opgesplitst in een aantal deelgroepen: eentje met studenten, een groep die de graanproeven bezocht en een groep die de andere proeven bezocht, waarbij er een zwaartepunt lag bij de maïsproeven. Landbouwleven sloot bij deze laatste groep aan.
Vezelhennep voor textieltoepassingen
Sinds 2017 liggen er op de proefhoeve jaarlijks proefvelden met vezelhennep voor textieltoepassingen. “In Europa wordt er vaak hennep gezet voor een totaalvezel: een dubbeldoelteelt waarbij de toppen geoogst worden voor het zaad en de stengel voor de vezel”, geeft HoGent onderzoekster Veronique Troch aan. Bij de oogst wordt de stengel die dan 2 m is in stukken gesneden en op de bodem afgelegd. Na enkele dagen veldroten wordt deze opgeraapt en in balen geperst die vervoerd worden naar een totaalvezellijn. Deze verwerkt de stengel tot een technische vezel. Toepassingen hiervoor zijn onder andere isolatiemateriaal, papierindustrie, niet-geweven toepassingen. Een totaalvezelverwerkingslijn is er niet in België. In het onderzoek wordt gekeken of de hennepvezel via de vlasindustrie in Vlaanderen verwerkt kan worden.
Begin mei werd het proefveld ingezaaid. Liefst gebeurt dit in een vochtige bodem en wordt er niet diep gezaaid. Vogelafweer is meestal noodzakelijk daar hennepzaad eigenlijk vogelvoer is. Is het gewas mooi opgekomen en bedekt het de bodem, dan heeft de landbouwer er enkele maanden geen werk aan. Er zijn geen gewasbeschermingsmiddelen erkend in deze teelt. Normaal zijn deze ook niet nodig. De oogst van de vroege gewassen gebeurt doorgaans ergens begin augustus.
Na zwingelen behoudt je van de vezelhennep, korte vezel of klodden, scheven en een lange vezel, deze is het meest waardevol. Hier kan garen van gewonnen worden voor de textielindustrie.
Opschalings- en rassenproef In Bottelare ligt een opschalingsproef aan om de opbrengst en kwaliteit na te gaan. Vorig jaar was er een mooie opbrengst van 8,7 ton stro/ha. Dit betekent zo’n 1,2 ton lange vezel/ha. Naast de opschalingsproef is er een rassenproef met vroege en late rassen. De vroege worden begin augustus geoogst als ze 50% in bloei staan omdat er dan de beste kwaliteit van de hennepvezel is. De late rassen worden 2 tot 3 weken later geoogst. Naar de bemesting en zaaidichtheid wordt eveneens onderzoek gedaan. Er worden 2 zaaidichtheden onderzocht 400 en 500 zaden/m2. De stengels moeten dicht bij elkaar staan, om de bodem snel te bedekken en om een fijne stengel te bekomen die makkelijk te verwerken is. Er wordt gekeken naar 3 verschillende bemestingstrappen: 50, 75 en 100 eenheden stikstof per ha. Ervaringen uit voorgaande jaren toont aan dat het optimum ergens tussen 50 en 75 E N/ha zal liggen. Nog ervaren werd dat hennep liever een droog, dan een nat jaar heeft.
Grasonderzaai
In de maïsproeven kregen we toelichting van de immer enthousiaste en gedreven Joos Latré, lector en onderzoeker aan de Hogeschool Gent. De eerste proef die we in maïs bezochten lag aan in het kader van het Landbouwcentrum Voedergewassen en onderzoekt de onkruidbeheersing in maïs waar grasonderzaai is toegepast.
Een eerste bemerking die Joos Latré maakte was dat het perceel niet met de gewone hanepoot die we allen kennen te kampen had, maar met de stekelige hanepoot die veel minder gekend is en een specifieke onkruidbestrijding vraagt. Andere bemerking is dat er in droge voorjaarsomstandigheden zoals we dit jaar ervaarden er een sterke concurrentie is van de onkruiden voor water. De maïsontwikkeling heeft hier duidelijk onder te lijden. Dit zagen we in het onbehandelde proefobject van het veld.
Het proefopzet is om kort na de zaai van de maïs, gras tussen de maïsrijen te zaaien via een rijenschoffel en pneumatische graszaadstrooier. Na de maïsoogst staat er dan al een mooie groenbedekker waarvoor de landbouwer geen bodembewerking meer moet doen. “Dit klinkt goed, maar is in de praktijk minder goed te doen. Vooral de onkruidbestrijding vraagt veel aandacht omdat de toegepaste middelen het pas ingezaaide gras niet mogen bestrijden”, aldus Joos Latré. In principe wordt er geen gras in de maïsrij gezaaid, maar in de praktijk valt het niet uit te sluiten dat er hier graszaad terecht komt.
Zowel de onderzaai van rietzwenkgras, als de onderzaai van Engels raaigras en een combinatie van Engels en Italiaans raaigras worden onderzocht. Het rietzwenkgras werd daags na de inzaai van de maïs begin mei uitgezaaid. Dit jaar lukte de onkruidbestrijding in deze objecten beter dan vorig jaar. De objecten met Engels raaigras werden ingezaaid in het 4-5 bladstadium van de maïs op 7 juni. De maïs was op 4 mei gezaaid en de onkruidbestrijding gebeurde er op 25 mei. In deze objecten kwam het gras er maar heel laat door, maar dat wordt toegeschreven aan de droogteperiode van mei en juni 2023.
In het 8-9 bladstadium van de maïs werd op 20 juni de combinatie van Engels en Italiaans raaigras uitgezaaid. Hier wordt toegegeven dat dit eigenlijk net een beetje te laat is.
Ervaringen tot nu toe leren dat hoe vroeger het gras in de maïs wordt gezaaid, hoe beter dit is voor het nitraatresidu. De maïs kan dan wel ietwat concurrentie van het gras ondervinden. Dat het gras door de herbiciden-inzet een beetje geremd wordt, vindt Joos Latré niet echt een probleem. “De maïsteelt moet immers ook renderen.”
Bemestingsstrategieën
De bemesting in maïs wordt er niet makkelijker op. We zullen dit in de toekomst steeds verstandiger moeten aanpakken. In Bottelare lag een LCV-project aan waarbij verschillende bemestingsstrategieën worden geëvalueerd. Tijdens het proefveldbezoek waren slechts minieme verschillen zichtbaar en uiteraard worden de prijzen pas aan de eindmeet uitgedeeld.
Een basisbemesting in maïs is vaak met dierlijke drijfmest. Ken de samenstelling hiervan en doseer correct, was het eerste advies dat Joos Latré meegaf. Verder is rijenbemesting in maïs populair waarbij kunstmest enkele centimeters onder en naast het maïszaadje wordt afgelegd. Er zijn ook microgranulaattoepassingen mogelijk waarbij er in de zaaivoor na het zaadje een kleine hoeveelheid kunstmest komt om het jonge plantje te ondersteunen.
Ook een bijbemesting door meststoffen te strooien onder het maïsblad ligt in proef aan, net als een bijbemesting die gebeurde na analyse in het groeiseizoen. Enkele objecten waarbij biostimulanten of stikstoffixerende bacteriën worden gespoten in het 4-6 bladstadium van de maïs, dit jaar begin juni, worden beproefd. Joos Latré merkt op dat de bacteriën ‘geen voetjes hebben om naar de maïsplant te gaan’ maar indringen via de huidmondjes van de maïsplant. Aanbevolen is dan ook om de bespuiting te doen bij een hoge relatieve luchtvochtigheid (60-70 %), bijvoorbeeld ‘s morgens vroeg of op een vochtig blad. Proeven uitgevoerd in het verleden leerden reeds dat dergelijke middelen spuiten bij warm, droog zeer weinig bijbrengt.
Tot slot liggen er middelen aan die bij de drijfmest gemengd worden of die kort voor de drijfmesttoediening gespoten worden. Er is zo een stikstofstabilisator of nitrificatieremmer toegepast die er in slaagt om meer ammoniak over te houden en de omzetting naar nitraat vertraagt.
Mengteelt veldboon en triticale
In het kader van het Europese project Cropdiva lag er in Bottelare een proef aan waarbij de mengteelt van winterveldboon en wintertriticale vergeleken wordt met de reinteelt. Joos Latré en de UGent-student Riccardo Zustavi gaven er toelichting. Het combineren van 2 teelten zorgt hier voor een mooie symbiose. Per vierkante meter oppervlakte is er een meeropbrengst door de combinatie van 2 gewassen. Deze gaan niet in concurrentie met elkaar, maar versterken elkaar. Ervaren werd dat deze mengteelt meer eiwit oplevert bij minder (stikstof)input. De veldbonen dragen bij aan de stikstofopname van de triticale, zagen de onderzoekers reeds vorig jaar.
Nog ervaringen zijn dat een mengteelt voor een snelle bodembedekking zorgt en er minder legering is.
In de proef werden al verschillen in wintervastheid gezien. Veldbonen kunnen niet tegen stevige vorst, behalve als ze voldoende diep zijn gezaaid, zo’n 7 tot 8 cm met precisiezaaimachine. Dit is geen evidentie, zelfs niet op de lichte zandleemgronden omheen de proefhoeve in Bottelare. Beide teelten worden in 2 verschillende werkgangen uitgezaaid. De zaaidichtheid ligt in de reinteelt hoger dan in de mengteelt.
In de mengteelt werd er minder witziekte-aantasting gezien ten opzichte van de reinteelt. Wat botrytis betreft werden er geen verschillen gezien.
Bij de oogst kan deze mengteelt gedorsen worden en afzet vinden richting menselijke of dierlijke voeding. Wat betreft de humane toepassing, is het oppassen voor allergenen. Wat dierlijke toepassingen betreft, kan de oogst ook geplet of gemalen worden en ingekuild.
Biodiversiteit stimuleren via bloemenrand
Joos Latré wees er op dat het belangrijk is om de regels rond bufferstroken goed te respecteren. Er zijn vele soorten, eentje zijn de bloemenranden. Ook in Bottelare lag er een bloemenrand aan rond de proefhoeve. Deze kadert in het Rodeland landschaps-project.
In september is deze bloemenrand uitgezaaid nadat eerst de techniek van het vals zaaibed werd toegepast. Eventueel kan dit meerdere keren gebeuren. Het eerste jaar zijn vooral de eenjarige soorten uit het mengsel te herkennen. Maar hier treedt een verschuiving van aanwezige typen op, waarbij de meerjarige soorten dan toenemen. Joos Latré wijst op de vele insecten die erin huisvesten en vindt de steun die de landbouwers ontvangen voor de bloemenranden niet mis. Maar hij bemerkt ook de spelregels die errond zijn. Het is voor hem een win-winsituatie voor iedereen waarbij het landschap behaagd wordt.