Startpagina Aardappelen

Het aardappelcystenaaltje, (g)een blijvend probleem?

De diva onder de aaltjes – een van de beter bekende – is het aardappelcystenaaltje. Kennis van de soort en het pathotype in het aardappelperceel maakt dat de teler voor een resistent aardappelras moet kiezen. Afwijkende populaties in Nederland zorgen echter voor waakzaamheid in België: zelfs bij resistente rassen bleek er vermeerdering van aaltjes merkbaar. Het Globevo-project wil het risico in kaart brengen.

Leestijd : 4 min

A ardappelcystenaaltjes, met de Latijnse naam Globodera , zijn, zoals de naam al aangeeft, zichtbaar als cysten op de wortels. Ze kunnen vermeerderen op aardappelen, maar komen ook voor op de wortels van aubergine of tomaat, die familie zijn van de aardappel.

De cysten zijn eigenlijk de afgestorven huiden van de vrouwtjes, waarin eitjes zitten. Dat kunnen er tot 200 zijn, waaruit jonge nematoden (of juvenielen) komen.

Schade in aardappel

Als aardappelcystenaaltjes in grote aantallen in de bodem aanwezig zijn, kunnen ze behoorlijk wat schade aanrichten. Een valplek in het perceel is al 1 indicatie. 

Als ze aanwezig zijn in de bodem zullen ze in de aardappelteelt enkel uitbreiden wanneer het gaat om een vatbaar ras dat niet resistent is. Er is maar één cyclus per seizoen.   “De aaltjes worden gelokt door stoffen in de aardappel”, vertelt Inagro-onderzoeker Kürt Demeulemeester. Bintje en Challenger zijn vatbare rassen. Ook als er tussen de aardappelteelten door aardappelopslag van een vatbaar ras groeit in de volgteelten, kunnen cysten hierop ook vermeerderen.

Zo’n 10 à 15 jaar geleden hadden we veel problemen met cysten-aaltjes, zeker in regio’s waar al jarenlang 1 op 3 Bintje geteeld werd. Vooral in de historische teeltgebieden van aardappelen, zoals in de Westhoek, waren er in het verleden vaak zware aantastingen”, vertelt Demeulemeester nog.

 

Twee soorten

Onder de aardappelcystenaaltjes zijn er 2 soorten bekend die in de aardappel schade kunnen veroorzaken, namelijk Globodera rostochiensis en Globodera pallida. In Vlaanderen komt vooral G. rostochiensis voor. Uit staalnames blijkt dat 85-90% van de besmette percelen G. rostochiensis te bevatten, een deel G. pallida en enkele percelen bevatten de 2 soorten. In de streek van de vroege aardappelen, waar al 20-30 jaar Ro-resistente rassen geteeld worden, komt meer G. pallida  voor.

Elke soort kent bovendien nog verschillende ondersoorten, en deze worden ‘pathotypes’ genoemd. Onder G. rostochiensis zijn er 5 pathotypes bekend, en onder G. pallida 3. “Ook dit moet men meenemen in de beslissing over het juiste aardappelras in het perceel.

Om de juiste soort en pathotype te onderscheiden, is wel labo-onderzoek nodig.”

Resistente rassen

Momenteel zijn de meeste aardappelrassen resistent tegen ofwel G. rostochiensis, ofwel tegen G. pallida. Vooral tegen G. rostochiensis zijn de meeste rassen resistent: alle vroege rassen zijn resiistent tegen G. rostochiensis, zoals Amora, Sinora, Anosta, Premirère, Frieslander,…. Eersteling is niet resistent. Ook de meeste late rassen zijn resistent tegen G. rostochiensis, zoals Fontane, Markies, Agria, Felsina, Alegria,...

Er zijn veel minder rassen beschikbaar die resistent zijn tegen G. pallida. De meest gekende resistente rassen zijn Innovator en Alverstone Russet. “Innovator is resistent tegen G. pallida, maar wel vatbaar voor G. rostochiensis” is wel de waarschuwing. Sommige rassen hebben ook een dubbele resistente. Bij de vroege aardappelen geeft Demeulemeester als voorbeeld Forza, in de late aardappelen Tiger, Lugano, King Russet, Lady Anna (enkel G. pal 2) en Arsenal.

“Bij G. rostochiensis is de resistente ook volledig: ofwel 100% resistent, ofwel volledig vatbaar. Bij G. pallida is de resistentie meestal maar gedeeltelijk: de aaltjes zullen op een perceel met een ‘resistent ras’ nog altijd licht vermeerderen”, aldus Demeulemeester.

Weinig middelen

Tegen aaltjes zijn niet zo veel middelen erkend. Onder de granulaten is er Vydate en Nemathorin beschikbaar. Voor Vydate geldt er wel een opgebruikdatum op 31 oktober 2023. Nemathorin, dat fosthiazaat bevat, is erkend tot 20 kg/ha. Het mag niet worden toegepast in vroege aardappelen door de kans op residu.

Als vloeibaar middel kan Velum Prime gebruikt worden, dat fluopyram bevat, met een dosis van 0,625 l/ha. Dat moet toegepast worden tijdens het planten of kort voor het planten. Dat kan dan vollevelds gebeuren 1 à 3 dagen voor het planten, en 10 à 20 cm diep ingewerkt worden.

Als grondontsmetting kan metam-natrium gebruikt worden, maar dan is er een grote bufferzone nodig die moet aanhouden tot 42 dagen na de toepassing. “Die grondontsmetting moet 20 à 30 m van de gebouwen gebeuren, en worden ingewerkt. Hiervoor is een speciale fytolicentie nodig. Erna moet de bodem worden afgedekt met gasdichte folie, type TIF”, adviseert Demeulemeester.

Hij geeft aan dat er een onderzoek loopt naar biologische middelen. “We testen middelen, waaronder plantenextracten, die de plantweerbaarheid verhogen. We onderzoeken of de aaltjes zo minder gemakkelijk de plant kunnen binnendringen en of ze minder schade aanrichten. Zowel Inagro als PCA hebben in dit kader al voor het tweede jaar proeven aanliggen.”

Globevo-project

In Nederland en Duitsland zijn de laatste jaren afwijkende populaties van G. rostochiensis opgedoken. “De aaltjes passen zich aan. Ondanks het feit dat er een resistent ras geteeld wordt op een perceel, blijkt er toch een vermeerdering te zijn van het aaltje”, klinkt het.

“De vrees bestaat dat we ook in Vlaanderen op termijn afwijkende populaties kunnen ontwikkelen als we bijvoorbeeld heel intensief Fontane telen op een perceel dat besmet is met G. rostochiensis, wat nu in de praktijk wel hier en daar gebeurt”, vertelt Demeulemeester.

Daarom ging het nieuwe Glovebo-project recent van start, sinds 1 september. Demeulemeester: “In het project willen we de situatie van aardappelcysteaaltjes in België in kaart brengen om problemen in de toekomst te vermijden. We onderzoeken hoeveel G. rostochiensis en G. pallida aanwezig is, en of er al populaties zijn met een verhoogde virulentie. Daarnaast bekijken we of er ook in Vlaanderen al van die afwijkende populaties aanwezig zouden zijn.” Het project wordt gedragen door het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), het Interprovinciaal Proefcentrum voor de Aardappelteelt vzw (PCA) en Inagro aan de Vlaamse kant en CARAH in Wallonië.

Marlies Vleugels

Lees ook in Aardappelen

Meer artikelen bekijken