Startpagina Varkens

Belang van mycoplasma in de hedendaagse varkenshouderij

Mycoplasma hyopneumoniae is het primaire pathogeen verantwoordelijk voor enzoötische pneumonie bij varkens. De ziekte blijft meestal langere tijd tot permanent aanwezig op een bedrijf door een constant aantal besmettingen.

Leestijd : 6 min

De aandoening is wereldwijd van groot belang binnen de varkenssector; op ruim 95% van de bedrijven is de zeer besmettelijke bacterie aanwezig.

Hoe komt de ziekte mijn bedrijf binnen?

De bacterie verspreidt zich niet alleen tussen verschillende bedrijven, maar ook binnen een bedrijf. De voornaamste reden voor een spreiding tussen bedrijven is de aankoop van besmette dieren, maar M. hyopneumoniae kan ook verspreid worden via de lucht. De afstand die overbrugd kan worden door de bacterie, werd in verschillende studies onderzocht en dit kan makkelijk oplopen tot enkele kilometers.

Spreiding binnen een bedrijf kan plaatsvinden door direct contact tussen de dieren onderling of de besmetting van de biggen in de kraamstal na uitscheiding van M. hyopneumoniae door de zeug. Biggen van gelten en jonge zeugen zijn vaak het gevoeligst voor infecties op jonge leeftijd, omdat er minder maternale antistoffen geproduceerd worden en omdat er meer uitscheiding is van mycoplasma bij gelten en jonge zeugen.

Kan een mycoplasma-uitbraak optreden?

De ziekte komt voornamelijk subklinisch voor, maar af en toe kan een klinische uitbraak optreden. Een uitbraak op een mycoplasma-vrij bedrijf, leidt meestal tot klinische symptomen bij een groot aantal dieren in alle leeftijdscategorieën.

Bij een chronisch geïnfecteerd bedrijf zijn de oudere dieren immuun voor de aandoening, waardoor de meeste problemen gezien worden bij de gespeende biggen en de vleesvarkens.

Wat gebeurt er na infectie?

Mycoplasma hyopneumoniae dringt het lichaam binnen en hecht zich vervolgens vast aan de trilhaartjes van het epitheel in de luchtwegen. Hierdoor klitten de trilharen samen, stoppen ze met bewegen en sterven ze af. Een normale trilhaarbeweging is nodig om stof, slijm en schadelijke kiemen uit de luchtwegen te verwijderen. Bijgevolg is er door de aantasting van deze trilharen een verminderde afweer van de dieren. Dit kan leiden tot een secundaire infectie met andere ademhalingspathogenen.

Er worden bij een M. hyopneumoniae-infectie ook ontstekingscellen aangetrokken die zich opstapelen rond de bronchiën (grote luchtpijptakken) en bronchiolen (kleinere luchtpijptakken). Een gevolg hiervan is het dichtdrukken van de luchtwegen en het ontstaan van een katarrhale (slijmerige) tot purulente (etterige) longontsteking. De lucht in de longblaasjes wordt vervangen door vocht, slijm of etter en bijgevolg is er consolidatie (samendrukken) van de long met het ontstaan van de typische mycoplasma-achtige letsels die waargenomen kunnen worden op autopsie of in het slachthuis. Deze letsels hebben een paarsgrijze tot donkerpaarse kleur en voelen hard en rubberachtig aan.

Omdat mycoplasma de longen binnendringt via de luchtwegen, worden de letsels voornamelijk gezien ter hoogte van de voorste en middelste longkwab en het voorste deel van de achterste longkwab. Deze longletsels verdwijnen na verloop van tijd, maar er blijft een litteken of fissuur achter.

Een long met duidelijke, macroscopische mycoplasma-achtige letsels (blauwe cirkels).
Een long met duidelijke, macroscopische mycoplasma-achtige letsels (blauwe cirkels). - Foto: UGent

Kenmerken van een infectie

Het voornaamste symptoom van deze enzoötische pneumonie is een chronische, productieve hoest. Het aantal dieren dat sterft door een zuivere Mycoplasma hyopneumoniae-besmetting, is echter zeer laag. Wereldwijd zijn de grootste problemen dan ook de economische verliezen die gepaard gaan met deze aandoening. Er is onder andere een verminderde groei en een toegenomen voederconversie, maar ook een stijging van het antibioticumgebruik op het bedrijf.

Wanneer er gelijktijdig secundaire infecties optreden met virussen (zoals PCV2, PRRS of influenza) en/of andere bacteriën (Actinobacillus pleuropneumoniae, Trueperella pyogenes, Pasteurella multocida, Haemophilus parasuis, Streptococcus suis, Mycoplasma hyorhinis, Bordetella bronchiseptica), kan dit aanleiding geven tot het Porcine Respiratory Disease Complex (PRDC). Hierbij neemt de ernst van de symptomen toe: de dieren hoesten meer, hebben een pompende ademhaling of dyspnee en kunnen koorts hebben. Er tevens een verlies van de homogeniteit tussen de dieren en er wordt meer sterfte waargenomen.

Hoe een diagnose stellen?

De diagnose kan gesteld worden door het isoleren van de kiem, het uitvoeren van PCR, het aantonen van antistoffen in het bloed of het detecteren van letsels in het slachthuis of op autopsie. Mycoplasma hyopneumoniae kan gekweekt worden in het labo, maar omwille van de complexiteit, de trage groei en het risico op besmetting met andere kiemen, wordt dit zelden gebruikt als diagnostische techniek. De meest gevoelige techniek is PCR (Polymerase Chain Reaction) dat uitgevoerd kan worden op een broncho-alveolair spoelsel (BAL) of rechtstreeks op het longweefsel.

Om mycoplasma op bedrijfsniveau vast te stellen, kan PCR uitgevoerd worden op neusswabs van een aantal dieren. Deze techniek kan echter niet gebruikt worden om op individueel niveau uit te maken of het dier al dan niet besmet is, want deze techniek is hier niet gevoelig genoeg voor. Verder kan er ook geopteerd worden om antistoffen tegen mycoplasma op te sporen in het bloed, maar deze antistoffen worden vaak pas in een later stadium van de infectie geproduceerd. Het detecteren van antistoffen in het bloed kan enkel bij dieren die niet gevaccineerd werden, aangezien er na vaccinatie ook antistoffen gevormd worden. Daarenboven kan het onderscheid niet gemaakt worden tussen antistoffen geproduceerd als reactie op vaccinatie of natuurlijke infectie.

Een laatste mogelijkheid om de diagnose te stellen, is op basis van de typische mycoplasma-achtige letsels zichtbaar in het slachthuis of op autopsie. Hierbij moet men wel voorzichtig zijn bij het nemen van conclusies, want influenza of Pasteurella multocida kunnen soortgelijke letsels veroorzaken.

Management en huisvesting

Bij het onder controle krijgen van de aandoening, is het van groot belang om aandacht te hebben voor de huisvesting en het management. Dit heeft namelijk een aanzienlijke invloed op de symptomen, de ergheid van de longletsels en de economische schade.

Een eerste aandachtspunt is de bezettingsdichtheid aangezien dit kan leiden tot meer stress bij de dieren en een hoger stofgehalte. Een bedrijf met een all-in/all-out systeem dat voldoende aandacht besteedt aan de hygiëne (reiniging en ontsmetting na elke ronde) heeft minder risico op een erge infectie met M. hyopneumoniae.

Bij aankoop van dieren moet zoveel mogelijk geprobeerd worden om van eenzelfde herkomstbedrijf aan te kopen, want dit beperkt de kans op insleep van verschillende M. hyopneumoniae stammen. Indien gelten aangekocht worden, plaatst men deze best 12 weken in quarantaine alvorens ze op te nemen in het bedrijf.

Ook het optimaliseren van de bioveiligheid kan bijdragen tot het onder controle brengen van de ziekte. Men moet dierbewegingen zoveel mogelijk beperken, dieren met een verschillende leeftijd worden beter niet gemengd en het verleggen van biggen moet beperkt blijven. Het is tevens van belang om de looplijnen, een vast parcours dat gevolgd moet worden door bezoekers of voor het uitvoeren van vaste handelingen (starten bij de jongste dieren en eindigen met de oudste), te respecteren. Ook een goede leeftijdsverdeling van de zeugen is van belang, aangezien vooral de gelten en jonge zeugen een risico vormen. Daarnaast is het belangrijk om de zieke dieren te behandelen.

Met betrekking tot de huisvesting dient men vooral te letten op de temperatuur, de ventilatie, de aanwezigheid van tocht en het onderhoud van de stallen.

Welke bescherming bieden de huidige vaccins?

Commerciële vaccins bestaan uit een geïnactiveerde M. hyopneumoniae-stam en een adjuvans en kunnen enkelvoudig of dubbel (met twee à vier weken tussen) toegediend worden. Deze vaccins verhogen de immuniteit van de dieren, verminderen de symptomen en beperken de longletsels en de economische verliezen. De huidige vaccins bieden echter geen totale bescherming, waardoor er nog steeds besmetting en uitscheiding plaatsvindt. Men moet ervoor zorgen dat de dieren vroeg genoeg gevaccineerd worden, zodoende een bescherming te verkrijgen vooraleer de besmetting optreedt.

Biggen kunnen reeds gevaccineerd worden op een leeftijd van drie tot zeven dagen, maar hierbij moet rekening gehouden worden met de mogelijke maternale immuniteit. Fokzeugen worden best gevaccineerd tijdens de quarantaineperiode indien ze niet gevaccineerd werden op het bedrijf van herkomst of als de vaccinatiestatus ongekend is. Gelten en zeugen kunnen ook gevaccineerd worden om de maternale antistoffen te verhogen, maar de uitscheiding van mycoplasma wordt hierdoor niet vermeden. Het vaccineren mag niet te vroeg gestopt worden na het verdwijnen van de klinische symptomen, want een goede bedrijfsimmuniteit is belangrijk.

Bestaat er een eradicatieprogramma?

Mycoplasma hyopneumoniae is goed behandelbaar mits het gebruik van de juiste antibiotica. In het formularium van Amcra worden geen eerste keuze antibacteriële middelen voorzien aangezien men bij voorkeur preventieve maatregelen moet nemen zodoende de behandeling met antibiotica te vermijden. Als tweede keuze worden gentamicine, lincomycine (+spectinomycine), tetracyclines of macroliden aangeraden. Er bestaan eradicatieprogramma’s voor mycoplasma, maar deze zijn relatief duur en vaak zinloos in varkensdichte gebieden omwille van de grote kans op herbesmetting.

Lisa Beuckelaere, Fac. Diergeneeskunde - UGent

Lees ook in Varkens

Meer artikelen bekijken