Op zoek naar opties om vleesvee ammoniakemissiearm te houden
De vraag om dieren ammoniakemissiearm te houden zal in de toekomst alleen nog maar luider klinken. Alleen, voor vleesvee is momenteel maar één techniek erkend. Onderzoek moet duidelijk maken of vleesveehouders ook andere opties zullen kunnen kiezen.
D
PAS-brieven
Natura 2000
Runderen en varkens
Weinig alternatieven
Om de neerslag van emissies uit stallen op natuurgebieden te beperken, kunnen veeteeltbedrijven beperkt worden in hun vergunning. Om hen hierover in te lichten werden eind 2014 een brief gestuurd naar betrokken landbouwers. Die brief werd nadien weer ingetrokken. Bij een bijdrage van meer dan 50 % is geen hervergunning meer mogelijk. Bij een bijdrage van minder dan 5 % is een hervergunning met uitbreiding mogelijk. Bij de tussencategorie (meer dan 5 %, maar minder dan 50 %) is er een individuele beoordeling nodig en kan uitbreiding maar mits de uitstoot gelijkgehouden wordt of naar beneden gaat.
Die bedrijven met een oranje brief (het zouden er zo’n 550 zijn) kunnen hun uitstoot gelijkhouden of doen dalen door een beroep te doen op een van de maatregelen die opgenoemd staat op de lijst van ammoniakemissie reducerende maatregelen. Voor melkvee gaat het bijvoorbeeld om emissiearme vloeren of om beweiding.
Voor bedrijven met vleesvee die zich willen laten hervergunnen zonder de ammoniakemissie te doen stijgen staat er maar één maatregel op de lijst: beweiden in combinatie met leegstand en een lege mestopslag in de stal. “Er is dus verder onderzoek nodig naar maatregelen voor vleesveehouders”, aldus Goossens.
Opties
Waar de grond van het probleem zit, is duidelijk. Ammonium ontstaat wanneer urine (ureum) in aanraking komt met feces (urease). Het komt vrij in vloeibare en gasvorm. De richting waarin Goossens kijkt om nieuwe opties specifiek voor vleesvee te ontwaren is in het voeder (via samenstelling of supplementen), maar ook in het strooiselmanagement. In dat laatste geval kan het om types van strooisel gaan of over reinigingsfrequentie.
Moeilijk meten
Een knelpunt bij het reduceren van ammoniakuitstoot is de manier waarop je emissies wilt bepalen. In theorie is het simpel: Kijk wat er in het bedrijf komt aan stikstofinhoud via voeders, en trek er de stikstofinhoud van af die zich in de dieren en de mest bevindt. Wat je overhoudt zijn de emissies. Maar meten zou nog makkelijker zijn, en is vooral concreter. “Alleen is ammoniak moeilijk te kwantificeren; er bestaat geen betrouwbare en goedkope manier om stalemissies te meten”, legt Goossens het probleem uit. In de ILVO-melkveestal wordt momenteel met gevoelige lasers gemeten. Niet robuust genoeg voor de praktijk, maar wel om het effect van ventilatie (veel wind bijvoorbeeld) of temperatuur op de uitstoot te meten.
De ene groep is de andere niet
Specifiek voor vleesvee heeft het ILVO bestaande jongveestallen omgebouwd naar PAS-emissiestallen om uitspraken over de uitstoot van vleesveestallen te kunnen doen. Concreet gaat het over 4 typische vleesveeboxen, maar met ventilatorinlaten achterin en een gestuurde ventilatie.
Een eerste vaststelling uit die specifieke vleesvee PAS-emissiestal is dat er verschillen zijn tussen dieren en zelfs groepen dieren. Ook al werden de dieren zo evenwichtig mogelijk verdeeld, één groep dieren in de proef stak er wat emissies betreft bovenuit, zelfs al werden ze verplaatst.
De uitstoot van een hok kan effectief snel wijzigen wanneer er een dier is dat door bronst actiever is. Gevolg hiervan is meer omgewoeld stro en dus meer emissies. Ook leeftijd en gewicht kunnen een rol spelen. “Nu gebruiken we bij voorkeur drachtige dieren”, aldus Goossens.
Even duidelijk is dat er een temperatuurseffect is. Bij lage temperaturen is er bijna géén uitstoot, wat grote verschillen geeft tussen winter en zomer.
Strooisel
Waar er ook mogelijk kansen liggen om de stalemissies bij vleesvee naar beneden te brengen, is in het strooisel. Een hele reeks strooisels zoals tarwestro, stropellets, gemalen en ruwe vlaslemen, houtkrullen, dennenhoutkrullen, zaagsel, perliet, clinoptiloliet en Biochar werden vergeleken op hun vochtopname en hun mogelijkheid om ammonium vast te houden (ammoniumretentie). Het kleimineraal clinoptiloliet bleek daarbij veruit het beste te scoren in ammoniumretentie (64 %), ver voor biochar (28 %) of gemalen vlaslemen (25 %). Gecombineerd met de vochtopnamecapaciteit bleken vlaslemen, houtkrullen/zaagsel en stropellets de meest beloftevolle strooisels. Clinoptiloliet kan misschien als additief. Of het aanpassen van het strooisel een volwaardige optie is, zal uiteraard ook afhangen van de kostprijs, de beschikbaarheid en het gebruik.
Ook werd naar het strooiselmanagement gekeken als mogelijke manier om de ammoniakuitstoot te reduceren. Sommigen zweren bij dagelijks instrooien, anderen strooien een drietal keer per week een iets dikker laag in. “Naar ammoniakuitstoot vonden we echter geen significante verschillden”, deelde onderzoeker Goossens.
Mest weg
De maatregel die momenteel op de erkende lijst staat, is het beweiden in combinatie met leegstand en lege mestopslag. Onder beweiding wordt 24 uur op 24 verstaan . En de voorwaarde is ook dat de stal en de mestopslag in de stal gedurende deze periode volledig vrij is van mest. Het ILVO bekijkt of dit weghalen van de mest per definitie onmiddellijk moet.
Voeder
Gelijk welk probleem er in de veehouderij speelt, voor een oplossing wordt er altijd naar de voeding gekeken, en dat is voor de ammoniakreductieniet anders.
Het voedereiwit is dan ook de primaire bron van ammoniakemissie. “De stikstofuitstoot via mest en urine is sterk gerelateerd aan het ruweiwitgehalte van het rantsoen. We kunnen het ruweiwitgehalte doen dalen, maar niet oneindig natuurlijk. De verlaging van het ruweiwitgehalte heeft potentieel, maar met een grens”, was Goossens nuchter. Onderzoek is ook (nog) niet eenduidig; soms wordt bij een verlaging geen effecten op de dierprestaties gezien, maar andere keren dan weer wel. Bestendig eiwit is ook niet hetzelfde als onbestendig eiwit. “Het OEB-gehalte van het rantsoen is eigenlijk het belangrijkste. Als de DVE-behoefte (darmverteerbaar eiwit) gedekt is, kan je wellicht het ruw eiwit doen dalen zonder effect op de dierprestaties te moeten vrezen”, zo stelde ze.
En eigenlijk is het ook nog niet geweten hoe het zit met de praktijkrantsoenen die vleesveehouders geven. Hoe hoog is het ruweiwitgehalte hierin nu en is er dus nog marge? Ook dit moet nog verder uitgezocht worden.