Startpagina Veeteelt

Vleesveehouders in de korte keten zoeken naar mogelijkheden om samen te werken

Het Steunpunt Korte Keten bekijkt verschillende denksporen om de uitdagingen van vleesveehouders in de korte keten te verlichten. Het onderzoek loopt nog, maar voor het gezamenlijke transport van karkassen en het uitbaten van een eigen kleinschalige slachthuis voor de korte keten lijkt alvast het meeste animo te bestaan.

Leestijd : 9 min

Vleesveehouders in de korte keten lopen tegen een aantal uitdagingen aan. De logistiek, de kosten en de administratieve lasten bij het slachten van hun vee zorgen voor een hele reeks hindernissen die genomen moeten worden. Met steun van de provincie Oost-Vlaanderen bekijkt het Steunpunt Korte Keten hoe dat kan opgelost worden.

Elk jaar zijn er honderden Vlaamse landbouwers die bekijken of verkoop in de korte keten iets voor hen zou kunnen zijn. In pakweg eieren, aardappelen, fruit en groenten zijn de obstakels inzake logistiek, extra kosten en administratie minder groot. Voor melkveehouders, en zeker voor vleesveehouders, ligt dat anders. Dieren laten slachten voor commerciële doeleinden kan bijvoorbeeld enkel in het slachthuis en dat levert al eens problemen op. Frankrijk, Luxemburg en Wallonië staan voor gelijkaardige uitdagingen.

Korte keten niet altijd welkom

Er zijn steeds minder slachthuizen in Vlaanderen. Het zijn vooral de kleinere slachthuizen, die ingesteld zijn op een relatief laag ritme van aangevoerde dieren, die in sneltempo verdwijnen. De resterende ‘grote’ slachthuizen zijn exportgericht en zien veehouders uit de korte keten niet altijd graag komen. Die kleine aantallen dieren verstoren het ritme in het slachthuis. Vaak zijn het andere rassen dan in de intensieve veehouderij en werkt men met buitenloopdieren, waarvoor andere, strengere procedures gelden. Omdat deze dieren mogelijk vatbaarder zijn voor parasieten, zijn er extra testen nodig.

De kosten voor keuringen voor en na het slachten, de transportkosten en de administratieve lasten worden in de korte keten over veel minder dieren gespreid, wat de prijs van korteketenvlees nu al opdrijft. “Politiek en maatschappelijk staat men helemaal achter het idee van de korte keten, maar als je kijkt naar de administratieve en financiële werkelijkheid, is alles afgestemd op de grote slachterijen voor de intensieve veehouderij”, zegt Ann Detelder van het Steunpunt Korte Keten.

“Slachten in de korte keten zal nooit goedkoper gebeuren dan bij de bestaande grote slachthuizen, maar onderlinge samenwerking kan er onder bepaalde voorwaarden voor zorgen dat de meerkost voor de eindklant niet te hoog oploopt”, stelt Ann Detelder van het Steunpunt Korte Keten.
“Slachten in de korte keten zal nooit goedkoper gebeuren dan bij de bestaande grote slachthuizen, maar onderlinge samenwerking kan er onder bepaalde voorwaarden voor zorgen dat de meerkost voor de eindklant niet te hoog oploopt”, stelt Ann Detelder van het Steunpunt Korte Keten. - Foto: FVDL

Samenwerking tussen vleesveehouders in de korte keten is mogelijk een oplossing. Het Steunpunt Korte Keten polst bij de Vlaamse vleesveehouders in de korte keten naar de bereidheid om in verschillende systemen van samenwerking te stappen. Momenteel zijn er in Vlaanderen 182 vleesveehouders die zelf versnijden en zelf verwerken (die als vleeswinkel bij het FAVV geregistreerd staan) en zowat 250 veehouders die werken met in het slachthuis verpakte pakketten en die doorgaans bij de detailhandel ingedeeld worden.

Gezamenlijk transport

De meest haalbare samenwerking, waar ook de meeste interesse voor bestaat, is die voor het gezamenlijke transport van karkassen na het slachten, van het slachthuis terug naar de veehouders. “Transport van vee naar het slachthuis, dat lukt meestal nog wel voor de meeste veehouders in de korte keten. Je hebt dan wel een vrachtwagen en de nodige vergunningen en documenten nodig. Bovendien is het bijzonder tijdsintensief. Voor het zelf transporteren van de karkassen na het slachten, heb je al minstens een koelwagen nodig. Dat is inzake investering toch al een grotere stap”, zegt Detelder.

Als je dat transport extern uitbesteedt, is dat een serieuze kost, die je over relatief weinig dieren kan spreiden. “Voor een veehouder die slechts enkele dieren per week laat slachten, staat een eigen koelwagen wel heel lang stil. Als een vleesveehouder die toch wil investeren in een eigen koelwagen die kosten zou kunnen spreiden door ook voor andere korteketenboeren uit zijn buurt te transporteren, dan kunnen we voor een aantal veehouders de logistieke puzzel mee helpen leggen.”

Het transport van levend vee naar het slachthuis is een moeilijker verhaal om samen te organiseren. “Inzake investering is dat een kleiner bedrag en als je toch al de vergunningen en documenten hebt om dat als veehouder voor jezelf te doen, lijkt dat een haalbare kaart om dat te organiseren samen met collega’s. Het is voor het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) echter slechts mogelijk om dieren van maximaal 2 beslagnummers (2 afzonderlijke adressen waar vee gehouden wordt) samen in 1 vrachtwagen te hebben. En zelfs dat wordt niet altijd toegelaten”, weet Ann Detelder. Tenzij de regels daarrond versoepelen, is er hier geen of heel weinig ruimte voor samenwerking.

Zo kort mogelijke transporten

Het slachten van vee uit de korte keten is een belangrijk werkpunt. De grootste hindernissen werden hier reeds aangehaald: veehouders uit de korte keten voelen zich niet altijd welkom bij de overblijvende grote slachthuizen. Met hun kleine aantallen en buitenloopdieren verstoren ze daar het ritme, maar net in de korte keten zoeken veehouders naar zo kort mogelijke transporten, omwille van het dierenwelzijn.

Er zijn al veehouders in de korte keten die dieren in het buitenland laten slachten, hoewel dat administratief een nog veel grotere lijdensweg is. Wallonië is voor sommige veehouders een optie, maar daarmee bots je dan vaak op de lange transportafstand. Om dieren biologisch te laten slachten, kan je voor sommige Vlaamse regio’s nergens anders meer terecht dan in het zuiden van ons land.

“En ook in Wallonië sluiten steeds meer van die kleinere slachthuizen. We hoorden onlangs dat er onzekerheid is over het voortbestaan van het gemeentelijke slachthuis van Ath. Als dat sluit, betekent dat een ramp voor tientallen Vlaamse veehouders in de korte keten”, waarschuwt Detelder.

Mobiel slachten is veel te duur

De uitdaging is duidelijk, maar waar ligt de oplossing? “Op één denkspoor bouwen we niet meer verder en dat is dat van het mobiele slachten, waarbij bijvoorbeeld een vrachtwagen tot op de boerderij komt en waarbij daar in een soort van container of kleine, afgesloten ruimte een aantal dieren geslacht worden.

Voor pluimvee kan je die kosten nog over relatief veel dieren spreiden, maar zit je inzake kosten – initiële investering in vrachtwagen en uitrusting, transporturen en diesel, werkuren, controles voor en na het slachten op een telkens wijzigende locatie, desinfectie voor en na, opslag en afvoer van bloed en organen… – aan zo’n niveau dat het eindproduct al nagenoeg onbetaalbaar wordt. Als je diezelfde kosten zou maken voor 5 of 10 varkens of 2 runderen, dan prijst de korte keten zichzelf helemaal uit de markt”, aldus Detelder.

Kleinschalig korteketenslachthuis

Wat mogelijk wel een werkbaar idee is, is het oprichten van een kleinschalige slachtinfrastructuur die focust op de korte keten, zoals al één veehouder in Limburg doet voor zijn eigen dieren en voor dieren van collega’s uit de korte keten. “Veehouders die al wekelijks een relatief groot aantal dieren laten slachten in het slachthuis, zouden daarvoor een eigen lokaal kunnen inrichten en die plek dan ook openstellen voor andere veehouders uit de korte keten.”

Daar zijn een aantal voordelen aan verbonden. “De rijafstanden zouden korter kunnen zijn, de slachtomstandigheden en -processen zijn per definitie afgestemd op vee uit de korte keten, diegene die het initiatief neemt, kan zijn investeringskosten deels terugverdienen, de controleurs werken op vaste locaties en vaste momenten… In een ideale wereld vinden we daarvoor zo 2 locaties per provincie, waar dan telkens zowat 30 tot 35 veehouders uit de korte keten terechtkunnen.”

Als concept lijkt dit haalbaar, maar er wordt wel veel verantwoordelijkheid gelegd bij de initiatiefnemers: alle administratie, het opleggen van sanitaire protocollen aan collega’s die op het erf komen, het bekomen van vergunningen en erkenningen, de investering en het hele financiële plaatje, enzomeer.

Praktisch haalbaar?

Ook praktisch zijn er nog wel wat vraagtekens. Wie zal de dieren slachten? In de grotere slachthuizen vindt men vandaag de dag al heel moeilijk personeel en doet men soms uitsluitend een beroep op buitenlandse werkkrachten. Zo’n buitenlandse slachter kan hier maar moeilijk een bestaan opbouwen met 1 of 2 slachtdagen per week. Een veehouder die hiervoor zelf een opleiding volgt, maar die ook de dieren van 30 collega’s moet doen, zal zich meer slachter dan veehouder voelen.

Zo’n korteketenslachthuis moet dan in het ideale scenario nog eens aangepast zijn om alle soorten dieren te slachten, want vee in de korte keten gaat van kippen en konijnen over schapen en geiten tot varkens en runderen, met mogelijk nog speciale gevallen als struisvogels, waterbuffels of ezels. Dat vergt zowel van het personeel als van de infrastructuur heel wat aanpassingsvermogen. Wie dat organiseert, zal er ook flink wat uren in moeten steken, uren die hij of zij niet aan de eigen oorspronkelijke activiteit kan spenderen.

Het vraagt bovendien een engagement van de veehouder: als je zegt dat je die tijdelijke slachtvloer bijvoorbeeld elke dinsdag openstelt voor de collega’s, moet die ook elke dinsdag beschikbaar zijn, ook in die week dat het net op dinsdag weerkundig het beste moment is om maïs van het veld te halen. Wie zo’n initiatief neemt, moet rekening houden met de omgeving: niet elke buur wil een ‘slachthuis’ naast de deur.

Taak voor de overheid

Misschien ligt er hier een taak voor de overheid. Op verschillende bestuurlijke niveaus staat men helemaal achter het idee van de korte keten en dan zeker ook op het provinciale niveau. Misschien kunnen de provincies elk één of meer korteketenslachthuizen organiseren op hun locaties of op een bedrijventerrein. Inzake sanitaire veiligheid lijkt dat laatste ook een betere optie dan op een veehouderij.

Een ander denkspoor is dat regionaal verbonden groepen van veehouders uit de korte keten zelf een coöperatie opzetten om dan zelf een geschikte locatie te zoeken en om die gezamenlijk, met extern personeel, uit te baten. Dan ligt de administratieve, organisatorische en financiële verantwoordelijkheid ook niet bij één veehouder. Als elk van die locaties echter een eigen bedrijfsleider, administratieve kracht, boekhouder en dan nog wat slacht-, versnij- en verpakkingspersoneel heeft, lopen de kosten opnieuw hoog op.

“Of het slachten in de korte keten bij een veehouder of op een andere locatie gebeurt, het zal nooit goedkoper gebeuren dan bij de bestaande grote slachthuizen. Onderlinge samenwerking kan er onder bepaalde voorwaarden voor zorgen dat de meerkost voor de eindklant niet te hoog oploopt”, stelt Ann Detelder duidelijk.

Onderzoek naar interesse voor samenwerking

Dit jaar organiseert het Steunpunt Korte Keten de verkenningsfase van het onderzoek naar de samenwerkingsmogelijkheden. Het onderzoek is gestart in Oost-Vlaanderen, maar is opengetrokken naar heel Vlaanderen. Er wordt onderzocht voor welke soort samenwerking interesse bestaat bij de Vlaamse vleesveehouders in de korte keten. Volgend jaar wordt dan bekeken wat er organisatorisch, administratief en financieel haalbaar is op welke locatie en met welke partners. Als je daar nog het bekomen van erkenningen en vergunningen bij optelt, zullen de eerste samenwerkingen op het terrein misschien pas in 2026 starten.

Dit jaar zijn er van het Steunpunt Korte Keten nog webinars voor vleesveehouders in de korte keten die willen samenwerken. In het najaar volgt er een bezoek aan de Limburgse veehouder die een eigen slachtvloer heeft.

Mobiele dodingsunit

Er zijn nog meer opties voor samenwerking mogelijk, maar daarvoor bestaat momenteel duidelijk minder animo. “Er is nog het idee van een mobiele dodingsunit. Daarbij worden de dieren op de boerderij gedood en worden die dan snel naar het slachthuis gebracht voor het eigenlijke slachten. Hier is er enkel het voordeel dat het vee het transport niet levend moet ondergaan. De aanvoertijden zijn echter heel kort en bovenop de gewone slachtkosten komen dan nog eens de kosten van de mobiele dodingsunit. Voor de meeste veehouders wegen de voordelen niet op tegen de extra kosten en lasten”, aldus Detelder.

Stikstofdecreet als valkuil voor de korte keten

Ann Detelder wijst ten slotte nog op de impact van het stikstofdecreet op veehouders die al een hele tijd in de korte keten zitten. “Er zijn veehouders die jaren geleden, met de beste bedoelingen, hun dierenaantallen drastisch verminderd hebben toen ze van de intensieve veehouderij naar de korte keten zijn overgestapt.

Die zijn dan meestal maar net rendabel met de aantallen die ze vandaag hebben. Ook die veehouders in de korte keten moeten volgens het stikstofdecreet emissiereducties halen. Met hun kleine aantal dieren is investeren in emissiereducerende maatregelen vaak niet mogelijk, voor zover die al goedgekeurd zouden zijn, en dan is er voor hen enkel de optie om minder dieren te gaan houden.

Met een reductie van 30 of zelfs nog maar 5% van het aantal dieren, zakt hun hele financiële model echter als een kaartenhuisje in elkaar. Slechts een beperkt aantal veehouders is zo alert geweest om nog wat ‘marge’ te houden in het aantal dieren”, duidt Detelder.

Politiek moet stappen zetten

“Politiek en maatschappelijk staat men helemaal achter het idee van de korte keten. Als je echter kijkt naar de administratieve werkelijkheid, is alles afgestemd op de intensieve veehouderij en op de grote slachterijen. Als de politiek en de maatschappij willen dat in Vlaanderen nog meer vleesveehouders in de korte keten stappen en daar kunnen overleven, moet er ook administratief en in de kostenstructuur ingegrepen worden”, besluit Ann Detelder.

Filip Van der Linden

Lees ook in Veeteelt

Michael Gore: “Als het zo doorgaat, glijden we opnieuw af naar een crisis in de vleesveesector”

Vleesvee Het aantal runderslachtingen staat op een historisch laag niveau. We produceren vandaag de dag minder rundvlees dan in 1970 en als je het aan Michael Gore, afgevaardigd bestuurder van de nationale beroepsvereniging voor slachthuizen, uitsnijderijen en groothandels (Febev), vraagt is de bodem nog niet in zicht. “We kunnen deze neerwaartse trend alleen stoppen bij de basis: de boer, alsook de tussenschakels in de vleesproductieketen, moeten een eerlijke prijs ontvangen voor hun product. Dat is de impuls die we nodig hebben om de hele keten draaiende te houden.”
Meer artikelen bekijken