Enorm aantal bladluizen gespot in wintergranen

De aanwezigheid van bladluizen dient zeer nauwkeurig en  voorzichtig gecontroleerd  te worden.
De aanwezigheid van bladluizen dient zeer nauwkeurig en voorzichtig gecontroleerd te worden.

Op al de percelen die ook vorige week reeds werden geëvalueerd werd een toename (soms sterke toename) van de bladluisdruk vastgesteld. Ook op de overige percelen, op enkele na, is er sprake van een hoge bezettingsgraad en sterke aanwezigheid van bladluizen.

Waarnemingen in Vlaanderen

Op de percelen wintergerst die het verst ontwikkeld zijn (2e-4e blad) varieert de aantasting van 36% tot maar liefst 63% planten bezet met minstens één bladluis, in West-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Limburg. Ook in het 1e blad te Tienen en te Huldenberg (Vlaams-Brabant), en in het 1e blad te Geraardsbergen (Oost-Vlaanderen), blijkt reeds een duidelijke aanwezigheid met respectievelijk 9,5%, 5,3% en 6,3% van de planten met minstens één bladluis. Op de laatst gezaaide percelen in Limburg (Sint-Lambrechts-Herk en Koninksem) is in het vroege gewasstadium maximaal 1% van de planten bezet met minstens één bladluis.

Op vroeg gezaaide percelen wintertarwe, welke geëvalueerd werden in West-Vlaanderen en gezaaid werden tussen 3 en 7 oktober, varieerde het percentage planten dat bezet is met minstens één bladluis van 14% tot maar liefst 45,8 %.

Ook op enkele percelen wintergerst met Argento zaaizaadbehandeling werden waarnemingen uitgevoerd. Daar werden nagenoeg geen bladluizen waargenomen.

De voornaamste bladluissoorten die in onze streken zorgen voor virusoverdracht zijn onder andere de vogelkersluis (Rhopalosiphum padi) en de roos-grasluis (Metopolophium dirhodum).

Lichtgroene roos-grasluis met lange Roos-grasluizen op het blad 
lichtgroene sprieten en poten
Lichtgroene roos-grasluis met lange Roos-grasluizen op het blad lichtgroene sprieten en poten - LCG
Vogelkersluis met roodachtige vlek op het achterlijf
Vogelkersluis met roodachtige vlek op het achterlijf - LCG

Het opvolgen van percelen

Percelen wintergranen zonder zaaizaadbehandeling tegen bladluizen en percelen wintergerst zonder tolerante rassen ten aanzien van het dwergvergelingsvirus

Het is absoluut noodzakelijk alle percelen wintergranen (wintergerst, wintertarwe, triticale, spelt) te controleren van bij de opkomst op de aanwezigheid van bladluizen. Deze perceelscontrole is absoluut noodzakelijk indien de omstandigheden gunstig zijn voor de bladluisaantasting zoals bij vroege zaai en bij graanpercelen in de nabijheid van met bladluizen geïnfecteerde maïsvelden (zeker ook laat geoogste maïsvelden.).

Ook aanhoudend zacht weer kan zorgen voor een hogere bladluisaantasting: de volgende dagen blijft het nog steeds relatief zacht weer. De temperaturen schommelen tot eind volgende week rond 12 à 13 °C met vandaag en morgen nog temperaturen tot zelfs 17 °C. Aangezien bladluisvluchten plaatsvinden bij temperaturen van 10 à 12 °C blijven de omstandigheden nog een tijdje gunstig voor verdere verspreiding en uitbreiding van de populatie.

Verder zijn beschut gelegen wintergraanpercelen en de aanwezigheid in de directe omgeving van grassen, Japanse haver als groenbemester en graanopslag gunstige factoren voor bladluisontwikkeling.

Vooral graanpercelen in de omgeving van maïs moeten zeer goed opgevolgd worden. In percelen waar de opkomst van de granen zich vóór de maïsoogst situeert, is het zeer belangrijk de bladluisdruk goed op te volgen. Nog niet alle maïs is geoogst, wat betekent dat tijdens de maïsoogst (zeker bij mooi weer) de bladluizen zich nog steeds massaal kunnen verplaatsen naar de graanpercelen. Waakzaamheid is in deze situatie zeker geboden.

In de herfst wordt een bladluisbehandeling aanbevolen vanaf het moment dat 5% van de planten bezet is met virusdragende bladluizen, m.a.w. 5 planten op 100 planten. Doch we weten niet hoeveel % van de bladluizen virusdragend is. In deze optiek adviseert CADCO (Wallonië) te behandelen vanaf het ogenblik dat 10% van de planten bezet is met minstens één bladluis, dit is rekening houdend met een bepaalde virulentiegraad van de bladluizen. Op alle waarnemingsvelden wintergerst en wintertarwe opgevolgd door het LCG zit de bladluisdruk boven deze behandelingsdrempel (van 10%) bij de wintergranen die minstens twee blaadjes hebben; er zijn zelfs percelen tussen 36% en 63% aangetaste planten. Op de graanpercelen in het 1e-2e bladstadium hebben reeds één op de vier percelen deze behandelingsdrempel (van 10%) bereikt. Deze bevindingen bevatten alle regio’s (ook de kustregio).

BSV Hauts-de-France (Frankrijk) adviseert eveneens te behandelen van het ogenblik dat 10% van de planten bezet is met minstens één bladluis of aanwezigheid van bladluizen gedurende meer dan 10 dagen wat ook het % aangetaste planten is.

Wanneer niet behandeld wordt bij het bereiken van de schadedrempel kan er in dergelijke omstandigheden zware schade optreden aan het gewas.

Op percelen wintergranen waar reeds een gewasbespuiting met een insecticide werd uitgevoerd dient de bladluisdruk opnieuw te worden opgevolgd wanneer de werkingsduur van de insecticidebespuiting naar zijn einde loopt. De toegelaten middelen zijn niet systemisch en bieden geen bescherming aan de nieuwe blaadjes die gevormd zijn na de behandeling. Deze percelen kunnen opnieuw aangetast worden door bladluizen.

Rassen wintergerst tolerant ten aanzien van het dwergvergelingsvirus

De rassen wintergerst die tolerant zijn ten aanzien van het dwergvergelingsvirus (Rafaela, Domino, …) moeten niet met een insecticide behandeld worden, zelfs al worden er bladluizen waargenomen.

Percelen wintergranen met specifieke zaaizaadbehandeling tegen bladluizen

Op percelen wintergranen behandeld met Argento dient momenteel geen gewasbehandeling uitgevoerd te worden met een insecticide ter bestrijding van bladluizen.

Werkwijze tellingen in wintergranen

Voor de controle op de aanwezigheid van bladluizen in het veld kunnen volgende methodes gebruikt worden in de wintergranen (wintergerst, wintertarwe, triticale, spelt):

Methode 1:

De aanwezigheid van bladluizen wordt nagegaan op planten willekeurig verspreid over het veld, maar tenminste op één meter afstand van elkaar. De aanwezigheid van bladluizen wordt genoteerd op ten minste 200 planten. Hierbij wordt zowel het aantal gecontroleerde planten, als het aantal planten waarop minstens één bladluis aanwezig is genoteerd. De aantastingsgraad wordt uitgedrukt als % planten bezet met ten minste 1 bladluis.

Methode 2:

De aanwezigheid van bladluizen wordt nagegaan op meerdere vaste plaatsen verspreid in het veld (voorbeeld meerdere rijen van 1 à 2 m lengte uit te zetten met piketjes, verspreid over het perceel). Bij de eerste telling dient men zowel het aantal gecontroleerde planten als het aantal planten waarop minstens één bladluis aanwezig is, te noteren. Vanaf de tweede telling moet dan enkel het aantal planten met aanwezigheid van luizen genoteerd worden (tenzij er tussen de eerste en tweede telling nog verdere opkomst van het graangewas is geweest, dan moet opnieuw het aantal gecontroleerde planten geteld worden).

De aanwezigheid van bladluizen wordt genoteerd op ten minste 400 planten. De aantastingsgraad wordt uitgedrukt als % planten bezet met ten minste 1 bladluis.

Aandachtspunten bij de bladluistellingen

De aanwezigheid van bladluizen dient zeer nauwkeurig en voorzichtig (opletten dat de bladluizen niet afvallen van de graanplanten of wegvliegen) gecontroleerd te worden. Zowel de bovenkant als de onderkant van de bladeren moeten gecontroleerd worden. Met kan best het hartje van de bladeren openen; de blaadjes ook zeker openvouwen indien deze nog opgerold zijn. Ook de oksel tussen de stengel en blad kan men best openen. Verder moet men de stengel tot tegen de grond controleren, alsook de stengelbasis tot onder de grond. Dit is des te meer nodig bij koud(er) weer. Hiervoor dienen, na de bovengrondse controle op bladluizen, de graanplanten met de wortels voorzichtig uit de grond gehaald te worden (bv. met een schopje). Vervolgens dient zorgvuldig nagegaan te worden of er bladluizen voorkomen tussen de stengels tot op het uitstoelingsplateau. Dit gebeurt buiten de uitgezette telzones indien gewerkt wordt met methode 2.

Bladluizen kunnen aanwezig zijn in verschillende groottes. Ze kunnen zeer klein zijn, wat betekent dat er zeer goed van dichtbij moet gekeken worden. Verder bestaan ze in verschillende kleuren: lichtgroen, donkergroen, bruinachtig in functie van de soort bladluis.

De aanwezigheid van bladluizen kan sterk verschillen van perceel tot perceel. In een perceel kunnen de bladluizen heterogeen verspreid voorkomen, met plaatselijk geen tot zeer weinig bladluizen en plaatselijk hoge aantastingsniveaus!

De bladluistellingen gebeuren bij voorkeur tijdens de warmste uren van de namiddag.

Meest recent

Meest recent